12 Duurzaam slootbeheer

Shutterstock

12 Duurzaam slootbeheer

12 Duurzaam slootbeheer

Dit pakket gaat om het op een ecologische wijze baggeren en schonen van sloten.

Het baggeren van sloten gebeurt om de watergang op diepte te houden. Dat is belangrijk voor het goed kunnen afvoeren van water, maar voorkomt ook droogval en alle gevolgen van dien voor vissen en andere dieren. Bij ecologisch baggeren gebeuren de werkzaamheden buiten de paaiperiode van vissen, sloten worden gefaseerd onderhouden en de bagger blijft uit de slootkant. Hier is bij regulier baggeren geen specifieke aandacht voor.

Bij het slootschonen ligt de focus op het schonen van de oevers en verwijderen van planten in de watergang, ook om het water goed te kunnen afvoeren. Ecologisch slootschonen houdt onder meer in dat niet jaarrond wordt geschoond en een deel van de vegetatie blijft staan.

Slootplanten bieden niet alleen schuil- en voortplantingsmogelijkheden voor dieren, maar dragen ook bij aan de waterkwaliteit. Zonder slootvegetatie komen diverse voedingsstoffen vrij en krijg je een verrijkte sloot en een verarmde flora.

Maak een slotenplan

Ecologisch slootschonen en baggerspuiten moet je met beleid uitvoeren. Te vaak is niet goed, maar te weinig ook niet. Het gaat om maatwerk.

Een mogelijkheid is dit maatwerk te vertalen in een slotenplan: hierin komt te staan welke sloten in welk jaar gebaggerd worden en/of welke slootkanten of -delen in welk jaar geschoond worden, aangevuld met aandachtspunten bij het beheer. Dit plan is weer te vertalen in een praktisch werkblad met kaartje voor de loonwerker.

Het is niet eenvoudig dit als collectief aan te sturen voor een heel gebied: voor baggeren moet de wind goed staan (de bagger moet bij het spuiten niet direct weer de sloot in waaien) en de boer moet vooraf zijn land gemaaid hebben. Voor slootschonen is dit eenvoudiger op gebiedsniveau te organiseren.

Ook als je geen slotenplan maakt: zorg dat je goede voorwaarden en beheertips meegeeft aan je deelnemers.

Voorkom vertrapping van de slootkant

Om te voorkomen dat koeien een kwetsbare slootkant vertrappen, kan je eenvoudig een enkele stroomdraad een meter uit de slootkant plaatsen. Door betonnen drinkplaatsen te installeren, zelfdrinkers of een drinkbak met zonnepaneel te plaatsen heeft het vee wel een geschikte drinkplek. In dit praktische filmpje vertelt een boer over zijn ervaringen.

Het type vee, waarmee wordt geweid, heeft ook invloed. Bij een stel actieve en nieuwsgierige pinken is een raster zeker nodig.

Welke machine voor wat?

In het slootbeheer worden diverse machines gebruikt:

Jaap Zuidersma (ILM)

Baggeren: baggerpomp / -spuit

Hierbij gelden twee aandachtspunten:

  • Gebruik een baggerpomp zonder vleugels. Een pomp met vleugels zuigt ook aan de zijkant
  • Kies een pomp die niet té veel zuigkracht heeft

In beide gevallen zuigt de machine bij het baggeren meer fauna mee dan nodig.

Slootschonen: eco-reiniger

Een eco-reiniger is een maaibalk met een hark erboven op.

De machine maait de slootvegetatie af en harkt het maaisel tot boven de slootkant in één werkgang. Het wortelstelstel van de waterplanten blijft intact, waardoor de plant weer terug kan groeien.

Jaap Zuidersma (ILM)

Slootschonen: maaikorf

Een maaikorf knipt de water- en oeverplanten net boven de wortel af. Het wortelstelsel blijft zo intact waardoor de plant weer terug kan groeien.

Door de open bak (korf) stroomt het water met de meeste vissen direct terug de sloot in.

Baggerspuiten: praktische tips

  • Door te baggeren op de juiste diepte, en daarmee veel water mee te pompen, ontstaat dunne bagger die geschikt is om op het land te spuiten. De bagger komt dan tússen het gras te liggen, waardoor het gras goed kan groeien. Te weinig water zorgt voor dikke bagger op het land die óp het gras komt te liggen en de zode verstikt.
  • Bagger beurtelings diep en ondiep. Hierdoor ontstaat variatie in de dikte van de sliblaag en dat is goed voor onder andere de grote modderkruiper. Zorg wel dat de waterdiepte voldoende blijft, bij te ondiepe sloten warmt het water te snel op (waardoor het zuurstofgehalte daalt en uiteindelijk tot afname van de biodiversiteit leidt).
  • Werk je naar een doodlopend einde toe, stop dan 15 meter voor het einde. En daarna vanaf het doodlopende einde de laatste 15 meter terug. Op deze manier krijgen vissen en andere waterdieren de mogelijkheid te vluchten.
  • Neem een baggervrije zone in acht als de bagger over het land gespoten wordt. Hierdoor is er geen terugspoeling van voedingsstoffen naar de sloot.

Ecologisch slootschonen: praktische tips

  • Werk je naar een doodlopend einde toe, stop dan 15 meter voor het einde. En daarna vanaf het doodlopende einde de laatste 15 meter terug. Op deze manier krijgen vissen en andere waterdieren de mogelijkheid te vluchten.
  • Zet de maaikorf niet in van kant tot kant, maar haal hem aan de zijde waar niet geschoond wordt (dus de zijde waar de trekker rijdt), iets eerder (ca. 25 – 50 centimeter) omhoog, zodat dieren kunnen ontsnappen. In dit korte filmpje van ELAN kan je dit goed zien.
  • Haal de bak niet te snel door de watergang, ook dit zorgt ervoor dat dieren beter kunnen ontsnappen.
  • Bij het slootschonen komt maaisel vrij. Voer het maaisel niet direct af, maar laat het minimaal 48 uur op de kant liggen. Vissen en andere slootbeesten hebben dan de gelegenheid terug in de sloot te kruipen.

    Wel minimaal 1-2 meter uit de kant, zodat er geen voedingstoffen terugvloeien naar de sloot. En laat het ook weer niet te lang liggen. Anders loop je het risico dat er andere dieren in gaan zitten en daarna onbedoeld worden afgevoerd. Twee tot drie dagen laten liggen is een mooi compromis. Voordeel is dan ook dat maaisel iets indroogt en daardoor makkelijker te vervoeren is.

Laat krabbenscheer deels staan

Groene glazenmaker op krabbenscheer in sloot
Silvan Puijman (Kina)

Zorg ook voor een geschikt landbiotoop

Kom je bij het schonen krabbenscheer tegen, laat dan ongeveer de helft staan, met name de oudere grote planten.

Voor de groene glazenmaker is krabbenscheer zelfs onmisbaar voor de voortplanting: deze libelle zet haar eitjes alleen maar af op deze plant.

Ook de zwarte stern is fan van krabbenscheer. De zwarte stern nestelt ook op kunstmatige vlotjes (pakket Nestgelegenheid Zwarte stern), maar van nature op krabbenscheer.

 

 

Combineer met randenbeheer

Vanuit de verplichte bufferzones is het nodig met het mesten en gebruik van bestrijdingsmiddelen op afstand van de slootkant te blijven. Daarnaast kun je dit pakket combineren met randenbeheer, bijvoorbeeld via pakket Kruidenrijk grasland of Botanisch grasland.

Let er bij baggerspuiten op dat de bagger niet op de rand komt. Slootmaaisel buiten de rand leggen, is in de praktijk vaak niet haalbaar, ook maak je de afstand voor vissen en waterdieren dan te groot om weer terug in de sloot te kruipen. Door het maaisel na 2-3 dagen alsnog af te voeren, is er weinig tot geen negatief effect op de kruidenrijkdom van de rand.

Door deze randen pas na 15 juni te maaien, ontstaat broedgelegenheid voor eenden en vinden weidevogel(kuikens) hier voedsel en rust.

Z-pakket

Een Z-pakket is een flexibel beheerpakket in SCAN-ICT, bedoeld voor maatwerk in gebieden waar reguliere ANLb-pakketten niet volstaan of voor de invulling van beheermaatregelen buiten het ANLb. SCAN-ICT deelt deze Z-pakketten niet met RVO.

WBE

WBE staat voor Wildbeheerenheid, de lokale jagersvereniging binnen een regio. Nederland telt ruim 300 WBE’s, die zich onder meer inzetten voor beheer en behoud van wildpopulaties.

Daarnaast dragen zij vaak bij aan predatorenbeheer in weidevogelgebieden of biotoopverbetering voor soorten, zoals de patrijs.

Watercrassula

Watercrassula (Crassula helmsii) is een invasieve exoot die oorspronkelijk uit Australië en Nieuw-Zeeland komt. Deze geïmporteerde vijverplant heeft zich in Nederland in poelen en vennen weten te vestigen.

Watercrassula vormt dikke, drijvende matten en verdringt inheemse planten, waardoor onderwaterplanten geen licht meer krijgen en een zuurstoftekort in het water kan ontstaan. Dit heeft negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.

De soort is lastig te bestrijden: een afgebroken plantdeeltje van maar 3 millimeter kan al uitgroeien tot een nieuwe plant. Om verdere verspreiding te voorkomen, moeten gereedschap, machines en schoenen na contact met watercrassula zorgvuldig worden schoongemaakt.

Vliegvlug

Vliegvlug betekent dat jonge weidevogels voldoende ontwikkeld zijn om te kunnen vliegen. Dit is een cruciale fase voor hun overleving, omdat ze dan beter kunnen ontsnappen aan predatoren.

De tijd die kuikens nodig hebben om vliegvlug te worden, verschilt per soort. Voor gruttokuikens is dit bijvoorbeeld 24-27 dagen, de kievit heeft iets meer tijd nodig: 35 – 40 dagen.

Waardplant

Waardplanten zijn planten die essentieel zijn voor de voortplanting van rupsen en larven van bepaalde insecten. Zo heeft elke vlindersoort één of meerdere specifieke waardplanten waarop zij haar eitjes afzet, zodat de rupsen bij het uitkomen direct over geschikt voedsel beschikken.

Niet elke plant die insecten van voedsel voorziet, is een waardplant. Een plant is pas een waardplant als deze noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het insect. Een voorbeeld is de pinksterbloem, die onmisbaar is als waardplant voor het oranjetipje.

Naast waardplanten zijn er ook drachtplanten. Deze bieden aan volwassen insecten voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel. Wilgen zijn bijvoorbeeld belangrijke drachtplanten voor wilde bijen.

Verschralen

Verschralen is een ecologische term voor het verminderen van de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem, waardoor de vegetiegroei wordt beperkt.

In het agrarisch natuurbeheer is het passender om te spreken over het verlagen van de gewasopbrengst in plaats van verschralen. Het doel is namelijk niet om voedselarm schraalland te creëren, maar een perceel waar de gewasproductie laag genoeg is waardoor het ruimte biedt aan allerlei kruiden, terwijl het gras nog steeds een functionele opbrengst heeft.

De maatregelen die de meeste invloed hebben op verschralen / het verlagen van de gewasopbrengst zijn geen bemesting, maaien en het afvoeren van het maaisel.

Verstoringsafstand

Verstoringsafstanden zijn de afstanden waarbinnen minder dieren zich vestigen door de aanwezigheid van een verstoringsbron.

De gevoeligheid voor verstoring verschilt per soort, waarbij grutto en veldleeuwerik de meest gevoelige weidevogels zijn.

VerstoringsbronAfstand (m)
Gemeentelijke weg50
Provinciale weg100
Autosnelweg150
Spoorlijn (intercity)150
Spoorlijn (lokaal)100
Fietspad50
Opgaande begroeiing (< 0,5 ha)200
Bos (> 0,5 ha)250
Rietland200
Hoogspanningsleiding100
Hoogspanningsleiding 380 kV150
Bebouwing (buiten bebouwde kom)200
Bebouwing (bebouwde kom)300
Gaswinstation325
Windturbines200
Bron: Ecologie van weidevogels – Altenburg & Wymenga (2014)
M.u.v. Hoogspanningsleiding 380Kv. Bron: Effecten NW380Kv EOS-VVL op weidevogels – Tauw (2016)

Vals zaaibed

Bij een vals zaaibed maak je de grond klaar alsof er direct gezaaid wordt, maar het zaaien volgt pas na ongeveer twee weken. In deze weken kiemen aanwezige onkruidzaden en komen ze op. Door deze onkruiden vervolgens te verwijderen, ontstaat een relatief onkruidvrij zaaibed voor de gewenste gewassen of mengsels. Dit helpt om een sterke veronkruiding door eenjarige onkruiden te voorkomen.

Triticale

Triticale is een graansoort ontstaan uit een kruising van tarwe (Triticum) en rogge (Secale). Het combineert de hoge opbrengst van tarwe met de winterhardheid en ziektebestendigheid van rogge. Triticale wordt vooral geteeld als veevoer.

TBO

TBO staat voor Terrein Beherende Organisatie. Dat zijn in ons werkveld vaak Staatsbosbeheer, Natuurmomenten, soms de provinciale landschappen of regionale stichtingen met een natuurdoelstelling. TBO’s bezitten en/of beheren grote stukken grond in het landelijk gebied en zijn daarmee een belangrijke partner in het realiseren van onze doelstellingen.

Stobbe

Een stobbe of stoof is het restant van de boom of struik die na het zagen (afzetten) blijft staan en weer zal uitlopen. Stobben horen bij hakhoutbeheer.

Stikstofgebruiksnorm

De stikstofgebruiksnorm is de maximale hoeveelheid stikstof uit meststoffen die een boer per hectare mag gebruiken. De hoogte ervan is afhankelijk van het gewas en de grondsoort.

Doel van deze norm is het beschermen van de water- en bodemkwaliteit.

Sinusbeheer

Sinusbeheer is een aanpak waarbij in fasen en in slingerende (sinusvormige) patronen wordt gemaaid. Per maaibeurt blijft ongeveer 40% van de vegetatie staan. Dit zorgt voor variatie in vegetatiestructuur en bloeitijden, wat de biodiversiteit bevordert.

Voor boeren is deze methode vaak lastig in te passen, maar bij particulieren met een klein perceel botanisch grasland of boomgaard is dit vaak wel bespreekbaar.

Schonen

Schonen is het handmatig of machinaal onderhouden van poelen, natuurvriendelijke oevers of sloten, waarbij plantenresten en ander organisch materiaal worden verwijderd.

Zonder tijdig schonen groeien poelen en sloten dicht, wat leidt tot een afname van de biodiversiteit.

SCAN-ICT

Dit is het ICT-systeem dat agrarische collectieven hanteren voor het vastleggen van alle afspraken over ANLb.

  • SCAN-GIS toont op kaarten waar welke beheerpakketten zijn afgesloten. Daarnaast zijn hier de begrenzingen van de leefgebieden zichtbaar, inclusief Categorie Water en Klimaat.
  • SCAN-Office bevat de bijbehorende beheercontracten en overige deelnemerinformatie.

Rui

De rui is het natuurlijke proces waarbij vogels hun oude veren geleidelijk afwerpen en vernieuwen. Dit vindt meestal jaarlijks plaats.

Rooigewas

Rooigewassen zijn gewassen waarvan de oogst uit de grond wordt gehaald, zoals aardappelen, bieten en wortelen. Het oogsten heet dan rooien.

Populatie

Een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven.

Peilbesluit

Een peilbesluit is een officieel document waarin het waterschap de waterhoogte voor een bepaald gebied vastlegt.

Het peilbesluit benoemt zowel een zomer- als een winterpeil. Het zomerpeil is hoger om voldoende water beschikbaar te hebben voor de landbouw en natuur in de droge maanden. Het winterpeil ligt lager om wateroverlast te voorkomen in de regenrijke periode.

Overstaanders

Het woord zegt het eigenlijk al: overstaanders zijn de bomen die je niet zaagt bij het hakhoutbeheer, maar blijven staan.

Graslandtypen en ontwikkelingsfases

Binnen het ANLb wordt vaak gewerkt met vijf graslandtypen, zoals gedefinieerd door Wim Schippers in zijn Veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Deze graslandtypen (ook wel fases), geven de mate van kruidenrijkdom en de gewasopbrengst weer:

  • Fase / type 0 Engels raaigras
  • Fase / type 1 Grassenmix
  • Fase / type 2d Dominant stadium
  • Fase / type 2 Grassenmix – plus
  • Fase / type 3 Gras-kruidenmix
  • Fase / type 4 Bloemrijk grasland
  • Fase / type 5 Schraalland

Het doel van veel ANLb-graslandpakketten is om type 3 (Gras-kruidenmix) of type 4 (Bloemrijk grasland) te bereiken, met tenminste 15 – 20 verschillende grassen en kruiden per 25 m2.

Een uitgebreide toelichting is te vinden op de pagina Ontwikkeling kruidenrijk(er) grasland.

Nestsucces

Nestsucces betekent het percentage nesten dat succesvol uitkomt, oftewel de nesten die minimaal één kuiken voortbrengen. Dit wordt ook wel broedsucces genoemd.

Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan (vaak afgekort tot NBP) is het provinciale beleidskader voor (agrarisch) natuurbeheer en bestaat uit twee onderdelen:

  • Tekst: Het plan beschrijft de doelen die de provincie wil bereiken met het ANLb. Per leefgebied staan diverse criteria genoemd waarmee collectieven rekening moeten houden. RVO toetst hier deels op bij de beoordeling van gebiedsaanvragen.
  • Kaart: Het Natuurbeheerplan bevat een kaart met de begrenzing van alle leefgebieden en, indien van toepassing, Categorie Water en/of Klimaat. ANLb-subsidie is mogelijk binnen de op de kaart aangegeven gebieden, ook wel ‘de begrenzing’ genoemd. RVO toetst hierop bij de beoordeling van betaalverzoeken.

Last-minute beheer

Een groot deel van het weidevogelbeheer bestaat uit meerjarige beheercontracten die voorafgaand aan het weidevogelseizoen worden afgesloten. Lastminutebeheer biedt een flexibele aanvulling om in te spelen op specifieke situaties tijdens het seizoen, zoals:

  • Het verlengen van de rustperiode in een bestaand beheercontract wanneer er nog kuikens of legsels in het perceel aanwezig zijn
  • Het alsnog afsluiten van een beheercontract op een perceel waar nog geen beheer ligt

Last-minute beheer gaat om beheerafspraken die alleen voor het lopende weidevogelseizoen gelden.

Kuikenoverleving

Kuikenoverleving is het percentage jonge vogels dat de kwetsbare periode na het uitkomen van de nesten overleeft tot ze vliegvlug zijn: voldoende ontwikkeld om te kunnen vliegen.

Een voldoende hoge kuikenoverleving is essentieel voor het behoud en de groei van weidevogelpopulaties.

Kuikenland

Onder kuikenland verstaan we percelen die geschikt zijn voor het opgroeien van weidevogeljongen. Zowel de kuikens als hun ouders vinden hier voldoende voedsel en beschutting.

Instandhoudingsbemesting

Instandhoudingsbemesting betekent dat de bemesting gericht is op het behoud van de bestaande bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst. Dit in tegenstelling tot reguliere bemesting, waarbij het doel is dat de bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst toeneemt.

Insecticiden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen insecten.

Inheems, streekeigen en autochtoon

Inheemse soorten zijn planten en dieren die van nature voorkomen in Nederland.

Autochtoon betekent dat het zaad of plantmateriaal niet alleen van een inheemse soort is, maar ook uit Nederland afkomstig is. De groei en bloeiperiodes van deze planten en bomen zijn afgestemd op insecten en vogels die afhankelijk zijn van hun blad, nectar en stuifmeel. Zo is een éénstijlige meidoorn uit Italië wel inheems, maar niet autochtoon.

Streekeigen verwijst naar soorten die niet van nature in Nederland voorkomen, maar al generaties lang worden aangeplant en deel uitmaken van het landschap. Stinzenplanten op landgoederen zijn hier een voorbeeld van.

Indicatorsoorten

In veel ANLb-pakketten is de voorwaarde opgenomen dat op het perceel een minimaal aantal soorten aanwezig moeten zijn die op de indicatorsoortenlijst staan. De actuele lijst is te vinden op de website van BIJ12 onder Downloads – tabellen, lijsten en bijlagen. De soorten op deze lijst zijn geselecteerd als indicatie voor geen of beperkte bemesting (en dus niet als indicatie voor kruidenrijkdom).

Het behalen van het vereiste aantal soorten op de indicatorsoortenlijst betekent dan ook niet automatisch dat een perceel een hoge kruidenrijkdom of biodiversiteit heeft.

Herbiciden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen onkruiden.

Habitat

Een mooi woord voor leefgebied: de omgeving waar een bepaalde plant- of diersoort leeft. Een habitat beschrijft de eisen die één specifieke soort stelt aan zijn leefomgeving, ten aan zien van de 4 V’s: Voedsel, Veiligheid, Voortplanting en Verbinding.

GVE

Groot Vee Eenheid: een standaardmaat om verschillende soorten vee te vergelijken, waarbij één GVE gelijk staat aan één volwassen melkkoe.

In het ANLb geldt de volgende berekening:

SoortLeeftijdGVE
RunderenJonger dan 6 maanden0,4
6 maanden t/m 2 jaar0,6
Ouder dan 2 jaar1
PaardachtigenJonger dan 6 maanden0,4
Ouder dan 6 maanden1
Schapen, lammeren,
geiten en alpaca's
0,15

Groenbemester en vanggewas

Een groenbemester en een vanggewas zijn beiden gewassen die worden geteeld om de bodemkwaliteit te verbeteren, maar ze hebben een iets andere functie:

  • Groenbemester: richt zich primair op bodemverbetering en het toevoegen van organische stof
  • Vanggewas: richt zich primair op het voorkomen dat meststoffen, met name stikstof, uit de bodem wegspoelen naar het grond- en oppervlaktewater

De term vanggewas wordt gebruikt als het gaat om verplichtingen. Zo hanteert RVO een specifieke lijst met toegestane vanggewassen.

Fosfaatmobilisatie

Op sommige percelen bevat de bodem een flinke hoeveelheid fosfaat. In de bodem is fosfaat in principe gebonden aan ijzer(oxiden) en is er niet zoveel aan de hand. Wanneer de bodem echter langdurig verzadigd raakt met water, lossen deze ijzerdeeltjes op en komt het fosfaat wel vrij. Dit proces heet fosfaatmobilisatie.

Wanneer fosfaat vrijkomt in het water van een plasdras, verslechtert de waterkwaliteit. Dat is niet alleen nadelig voor het plasdrasperceel zelf, maar brengt ook risico’s met zich mee voor het nabijgelegen oppervlaktewater.

De belangrijkste maatregel om dit te voorkomen, is het waterpeil in de plasdras in laatste weken van de beheerperiode langzaam op natuurlijke wijze te laten zakken. Zo voorkom je dat mogelijk fosfaatrijk water in het oppervlaktewater terechtkomt.

Foerageren

Foerageren is fijn ecologen jargon en betekent: het zoeken en verzamelen van voedsel door dieren in hun natuurlijke omgeving.

Exoot

Een exoot is een plant- of diersoort die van nature niet in Nederland voorkomt, maar door de mens is geïntroduceerd. Sommige exoten kunnen ernstige schade aanrichten aan de lokale biodiversiteit en ecosystemen door inheemse soorten te verdringen.

Bekende voorbeelden zijn Amerikaanse vogelkers, watercrassula, Japanse duizendknoop of de Amerikaanse rivierkreeft. Zie ook: www.invasieve-exoten.info.

Doorwaadbaar

De doorwaadbaarheid van percelen gaat om het gemak, waarmee jonge weidevogels zich door het gewas kunnen verplaatsen om voedsel te zoeken. Dit is cruciaal voor hun groei en overleving.

Een dicht en zwaar gewas vermindert de doorwaadbaarheid, dit kost kuikens meer energie bij het vangen van insecten.

Doelsoorten

Doelsoorten zijn specifieke plant- en diersoorten, waarvoor gerichte maatregelen worden genomen om hun leefgebied, populatie en overlevingskansen te verbeteren.

Cumulatie

Cumulatie is een duur woord voor stapeling. Als cumulatie is toegestaan, dan betekent dit dat je op dezelfde oppervlakte meerdere ANLb-pakketten mag afsluiten, dus ‘boven op’ elkaar. Je tekent ze ook in SCAN-GIS op dezelfde plek in.

In het jaarlijkse overzicht met alle ANLb-pakketten geeft BoerenNatuur ook een cumulatietabel weer: hierin kan je zien welke pakketten je mag stapelen.

Categorie Water en Klimaat

Naast de leefgebieden Open grasland, Open akker en Dooradering kent het ANLb ook een Categorie Water en een Categorie Klimaat.
 
De beheerpakketten voor Categorie Water en Klimaat richten zich niet specifiek op doelsoorten, maar op het verbeteren van de waterkwaliteit, waterberging en klimaatadaptatie.

BTS-telling

BTS staat voor Bruto Territoriaal Succes en geeft inzicht in het aantal uitgekomen nesten, en daarmee het broedsucces, van de grutto in een specifiek weidevogelgebied.

De telling verloopt in twee ronden:

  • Eerste ronde (eind april, begin mei): telling van het aantal broedparen / territoria
  • Tweede ronde (eind mei): telling van het aantal gezinnen met jongen

De BTS wordt uitgedrukt als een percentage, te berekenen door het aantal gezinnen met jongen (2e telronde) te delen door het aantal broedparen/territoria (1e telronde). Een BTS van boven de 65% geldt over het algemeen als nodig voor het in stand houden van de populatie grutto’s.

Bloeden

Het bloeden van bomen verwijst naar het uitstromen van sap na het snoeien. Dit gebeurt als de boom op het verkeerde moment wordt gesnoeid. Sterk bloeden kan de boom verzwakken waardoor deze vatbaarder is voor ziektes en mogelijk niet goed meer uitloopt.

ABC-bomen is de verzamelnaam van een aantal bomen die dit verschijnsel kennen: de Acer (esdoorn), Betula(berk) en Carpinus (haagbeuk). Ook de Juglans (notenboom) en de Vitis (druif) kunnen bloeden.

Door deze bomen alleen te snoeien wanneer ze volledig in het blad zitten, voorkom je bloeden. Hou wel rekening met de toegestane onderhoudsperiode in de pakketvoorwaarden.

Biotoop

Een duidelijk afgebakend gebied met specifieke kenmerken. Denk aan een bos, poel, grasland, boomgaard, etc.

Beheereis

ANLb-pakketten kennen beheereisen (ook wel beheeractiviteiten genoemd) en aanvullende beheervoorschriften. Dit geheel samen zijn de voorwaarden waar deelnemers ANLb aan moeten voldoen.

Beheereisen zijn daarbij specifieke subsidiabele activiteiten: ze vormen de basis voor de vergoeding van elk beheerpakket en bevatten de eisen waar RVO en de NVWA op controleren.

ANLb-leefgebied

Het ANLb gaat uit van een leefgebiedenbenadering. Dat wil zeggen dat de inzet erop is gericht om gebieden zo in te richten en te beheren, dat ze geschikt zijn als leefgebied voor een soort of groep van soorten.

 

Het ANLb onderscheidt drie soorten leefgebieden:

  • Leefgebied Open grasland voor weidevogels
  • Leefgebied Open akker voor akkervogels
  • Leefgebied Dooradering voor (soorten van) ecologische verbindingen

Afzetten

Afzetten van een beplanting betekent het op 20 – 30 centimeter boven de grond afzagen van bomen en struiken, zodat ze daarna opnieuw kunnen uitlopen. Afzetten hoort bij hakhoutbeheer.

(A)biotisch

De termen biotisch en abiotisch worden vaak gebruikt in de ecologie.

  • Biotische factoren verwijzen naar de interactie met verschillende plant- en diersoorten. Denk aan predatie of voedsel (zoals insecten of zaden).
  • Abiotische factoren omvat alle niet-levende omstandigheden, zoals PH-waarde, temperatuur, etc.

AAN-Landbouw en AAN-Landschap

AAN staat voor Agrarisch Areaal Nederland. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hanteert een zogenaamde AAN-laag in de beoordeling van ANLb-subsidies.

Deze kaartlaag kent een:

  • AAN-Landbouw: alles dat hierbinnen ligt wordt beschouwd als landbouwgrond
  • AAN-Landschap: hierbinnen vallen landschapselementen

Hunger gap

De hunger gap (honger kloof) is de periode in het vroege voorjaar, meestal tussen februari en april, waarin voedsel zoals insecten en zaden schaars is. Dit komt doordat de wintervoorraden zijn uitgeput, terwijl het nieuwe groeiseizoen (met nieuw voedsel) nog niet op gang is gekomen.