Doel van de BoerenNatuurWijzer is het bieden van een naslagwerk voor het maken van ecologische afwegingen bij het afsluiten van beheerpakketten.
Het maken van ecologische afwegingen. Dat klinkt mooi, maar wat is ecologie? En wat heeft ecologie met het ANLb of agrarische collectieven te maken?
Hoe bepaal je welke beheerpakketten zinvol zijn voor een soort of soortgroepen? Wat is het belang van een compleet habitat?
In een beheerstrategie maak je als collectief een vertaling van de leefgebieden met kenmerkende doelsoorten uit het provinciaal Natuurbeheerplan naar een concreet aanbod van beheerpakketten aan potentiële deelnemers ANLb.
boerennatuurwijzer@boerennatuur.nl
Bem. Weerd O.Z. 12
3514 AN Utrecht
085-0232137
Een Z-pakket is een flexibel beheerpakket in SCAN-ICT, bedoeld voor maatwerk in gebieden waar reguliere ANLb-pakketten niet volstaan of voor de invulling van beheermaatregelen buiten het ANLb. SCAN-ICT deelt deze Z-pakketten niet met RVO.
WBE staat voor Wildbeheerenheid, de lokale jagersvereniging binnen een regio. Nederland telt ruim 300 WBE’s, die zich onder meer inzetten voor beheer en behoud van wildpopulaties.
Daarnaast dragen zij vaak bij aan predatorenbeheer in weidevogelgebieden of biotoopverbetering voor soorten, zoals de patrijs.
Watercrassula (Crassula helmsii) is een invasieve exoot die oorspronkelijk uit Australië en Nieuw-Zeeland komt. Deze geïmporteerde vijverplant heeft zich in Nederland in poelen en vennen weten te vestigen.
Watercrassula vormt dikke, drijvende matten en verdringt inheemse planten, waardoor onderwaterplanten geen licht meer krijgen en een zuurstoftekort in het water kan ontstaan. Dit heeft negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.
De soort is lastig te bestrijden: een afgebroken plantdeeltje van maar 3 millimeter kan al uitgroeien tot een nieuwe plant. Om verdere verspreiding te voorkomen, moeten gereedschap, machines en schoenen na contact met watercrassula zorgvuldig worden schoongemaakt.
Vliegvlug betekent dat jonge weidevogels voldoende ontwikkeld zijn om te kunnen vliegen. Dit is een cruciale fase voor hun overleving, omdat ze dan beter kunnen ontsnappen aan predatoren.
De tijd die kuikens nodig hebben om vliegvlug te worden, verschilt per soort. Voor gruttokuikens is dit bijvoorbeeld 24-27 dagen, de kievit heeft iets meer tijd nodig: 35 – 40 dagen.
Waardplanten zijn planten die essentieel zijn voor de voortplanting van rupsen en larven van bepaalde insecten. Zo heeft elke vlindersoort één of meerdere specifieke waardplanten waarop zij haar eitjes afzet, zodat de rupsen bij het uitkomen direct over geschikt voedsel beschikken.
Niet elke plant die insecten van voedsel voorziet, is een waardplant. Een plant is pas een waardplant als deze noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het insect. Een voorbeeld is de pinksterbloem, die onmisbaar is als waardplant voor het oranjetipje.
Naast waardplanten zijn er ook drachtplanten. Deze bieden aan volwassen insecten voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel. Wilgen zijn bijvoorbeeld belangrijke drachtplanten voor wilde bijen.
Verschralen is een ecologische term voor het verminderen van de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem, waardoor de vegetiegroei wordt beperkt.
In het agrarisch natuurbeheer is het passender om te spreken over het verlagen van de gewasopbrengst in plaats van verschralen. Het doel is namelijk niet om voedselarm schraalland te creëren, maar een perceel waar de gewasproductie laag genoeg is waardoor het ruimte biedt aan allerlei kruiden, terwijl het gras nog steeds een functionele opbrengst heeft.
De maatregelen die de meeste invloed hebben op verschralen / het verlagen van de gewasopbrengst zijn geen bemesting, maaien en het afvoeren van het maaisel.
Verstoringsafstanden zijn de afstanden waarbinnen minder dieren zich vestigen door de aanwezigheid van een verstoringsbron.
De gevoeligheid voor verstoring verschilt per soort, waarbij grutto en veldleeuwerik de meest gevoelige weidevogels zijn.
Verstoringsbron | Afstand (m) |
---|---|
Gemeentelijke weg | 50 |
Provinciale weg | 100 |
Autosnelweg | 150 |
Spoorlijn (intercity) | 150 |
Spoorlijn (lokaal) | 100 |
Fietspad | 50 |
Opgaande begroeiing (< 0,5 ha) | 200 |
Bos (> 0,5 ha) | 250 |
Rietland | 200 |
Hoogspanningsleiding | 100 |
Hoogspanningsleiding 380 kV | 150 |
Bebouwing (buiten bebouwde kom) | 200 |
Bebouwing (bebouwde kom) | 300 |
Gaswinstation | 325 |
Windturbines | 200 |
Bij een vals zaaibed maak je de grond klaar alsof er direct gezaaid wordt, maar het zaaien volgt pas na ongeveer twee weken. In deze weken kiemen aanwezige onkruidzaden en komen ze op. Door deze onkruiden vervolgens te verwijderen, ontstaat een relatief onkruidvrij zaaibed voor de gewenste gewassen of mengsels. Dit helpt om een sterke veronkruiding door eenjarige onkruiden te voorkomen.
Triticale is een graansoort ontstaan uit een kruising van tarwe (Triticum) en rogge (Secale). Het combineert de hoge opbrengst van tarwe met de winterhardheid en ziektebestendigheid van rogge. Triticale wordt vooral geteeld als veevoer.
TBO staat voor Terrein Beherende Organisatie. Dat zijn in ons werkveld vaak Staatsbosbeheer, Natuurmomenten, soms de provinciale landschappen of regionale stichtingen met een natuurdoelstelling. TBO’s bezitten en/of beheren grote stukken grond in het landelijk gebied en zijn daarmee een belangrijke partner in het realiseren van onze doelstellingen.
Een stobbe of stoof is het restant van de boom of struik die na het zagen (afzetten) blijft staan en weer zal uitlopen. Stobben horen bij hakhoutbeheer.
De stikstofgebruiksnorm is de maximale hoeveelheid stikstof uit meststoffen die een boer per hectare mag gebruiken. De hoogte ervan is afhankelijk van het gewas en de grondsoort.
Doel van deze norm is het beschermen van de water- en bodemkwaliteit.
Sinusbeheer is een aanpak waarbij in fasen en in slingerende (sinusvormige) patronen wordt gemaaid. Per maaibeurt blijft ongeveer 40% van de vegetatie staan. Dit zorgt voor variatie in vegetatiestructuur en bloeitijden, wat de biodiversiteit bevordert.
Voor boeren is deze methode vaak lastig in te passen, maar bij particulieren met een klein perceel botanisch grasland of boomgaard is dit vaak wel bespreekbaar.
Schonen is het handmatig of machinaal onderhouden van poelen, natuurvriendelijke oevers of sloten, waarbij plantenresten en ander organisch materiaal worden verwijderd.
Zonder tijdig schonen groeien poelen en sloten dicht, wat leidt tot een afname van de biodiversiteit.
Dit is het ICT-systeem dat agrarische collectieven hanteren voor het vastleggen van alle afspraken over ANLb.
De rui is het natuurlijke proces waarbij vogels hun oude veren geleidelijk afwerpen en vernieuwen. Dit vindt meestal jaarlijks plaats.
Rooigewassen zijn gewassen waarvan de oogst uit de grond wordt gehaald, zoals aardappelen, bieten en wortelen. Het oogsten heet dan rooien.
Een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven.
Een peilbesluit is een officieel document waarin het waterschap de waterhoogte voor een bepaald gebied vastlegt.
Het peilbesluit benoemt zowel een zomer- als een winterpeil. Het zomerpeil is hoger om voldoende water beschikbaar te hebben voor de landbouw en natuur in de droge maanden. Het winterpeil ligt lager om wateroverlast te voorkomen in de regenrijke periode.
Het woord zegt het eigenlijk al: overstaanders zijn de bomen die je niet zaagt bij het hakhoutbeheer, maar blijven staan.
Binnen het ANLb wordt vaak gewerkt met vijf graslandtypen, zoals gedefinieerd door Wim Schippers in zijn Veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Deze graslandtypen (ook wel fases), geven de mate van kruidenrijkdom en de gewasopbrengst weer:
Het doel van veel ANLb-graslandpakketten is om type 3 (Gras-kruidenmix) of type 4 (Bloemrijk grasland) te bereiken, met tenminste 15 – 20 verschillende grassen en kruiden per 25 m2.
Een uitgebreide toelichting is te vinden op de pagina Ontwikkeling kruidenrijk(er) grasland.
Nestsucces betekent het percentage nesten dat succesvol uitkomt, oftewel de nesten die minimaal één kuiken voortbrengen. Dit wordt ook wel broedsucces genoemd.
Het Natuurbeheerplan (vaak afgekort tot NBP) is het provinciale beleidskader voor (agrarisch) natuurbeheer en bestaat uit twee onderdelen:
Een groot deel van het weidevogelbeheer bestaat uit meerjarige beheercontracten die voorafgaand aan het weidevogelseizoen worden afgesloten. Lastminutebeheer biedt een flexibele aanvulling om in te spelen op specifieke situaties tijdens het seizoen, zoals:
Last-minute beheer gaat om beheerafspraken die alleen voor het lopende weidevogelseizoen gelden.
Kuikenoverleving is het percentage jonge vogels dat de kwetsbare periode na het uitkomen van de nesten overleeft tot ze vliegvlug zijn: voldoende ontwikkeld om te kunnen vliegen.
Een voldoende hoge kuikenoverleving is essentieel voor het behoud en de groei van weidevogelpopulaties.
Onder kuikenland verstaan we percelen die geschikt zijn voor het opgroeien van weidevogeljongen. Zowel de kuikens als hun ouders vinden hier voldoende voedsel en beschutting.
Instandhoudingsbemesting betekent dat de bemesting gericht is op het behoud van de bestaande bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst. Dit in tegenstelling tot reguliere bemesting, waarbij het doel is dat de bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst toeneemt.
Chemische bestrijdingsmiddelen tegen insecten.
Inheemse soorten zijn planten en dieren die van nature voorkomen in Nederland.
Autochtoon betekent dat het zaad of plantmateriaal niet alleen van een inheemse soort is, maar ook uit Nederland afkomstig is. De groei en bloeiperiodes van deze planten en bomen zijn afgestemd op insecten en vogels die afhankelijk zijn van hun blad, nectar en stuifmeel. Zo is een éénstijlige meidoorn uit Italië wel inheems, maar niet autochtoon.
Streekeigen verwijst naar soorten die niet van nature in Nederland voorkomen, maar al generaties lang worden aangeplant en deel uitmaken van het landschap. Stinzenplanten op landgoederen zijn hier een voorbeeld van.
In veel ANLb-pakketten is de voorwaarde opgenomen dat op het perceel een minimaal aantal soorten aanwezig moeten zijn die op de indicatorsoortenlijst staan. De actuele lijst is te vinden op de website van BIJ12 onder Downloads – tabellen, lijsten en bijlagen. De soorten op deze lijst zijn geselecteerd als indicatie voor geen of beperkte bemesting (en dus niet als indicatie voor kruidenrijkdom).
Het behalen van het vereiste aantal soorten op de indicatorsoortenlijst betekent dan ook niet automatisch dat een perceel een hoge kruidenrijkdom of biodiversiteit heeft.
Chemische bestrijdingsmiddelen tegen onkruiden.
Een mooi woord voor leefgebied: de omgeving waar een bepaalde plant- of diersoort leeft. Een habitat beschrijft de eisen die één specifieke soort stelt aan zijn leefomgeving, ten aan zien van de 4 V’s: Voedsel, Veiligheid, Voortplanting en Verbinding.
Groot Vee Eenheid: een standaardmaat om verschillende soorten vee te vergelijken, waarbij één GVE gelijk staat aan één volwassen melkkoe.
In het ANLb geldt de volgende berekening:
Soort | Leeftijd | GVE |
---|---|---|
Runderen | Jonger dan 6 maanden | 0,4 |
6 maanden t/m 2 jaar | 0,6 | |
Ouder dan 2 jaar | 1 | |
Paardachtigen | Jonger dan 6 maanden | 0,4 |
Ouder dan 6 maanden | 1 | |
Schapen, lammeren, geiten en alpaca's | 0,15 |
Een groenbemester en een vanggewas zijn beiden gewassen die worden geteeld om de bodemkwaliteit te verbeteren, maar ze hebben een iets andere functie:
De term vanggewas wordt gebruikt als het gaat om verplichtingen. Zo hanteert RVO een specifieke lijst met toegestane vanggewassen.
Op sommige percelen bevat de bodem een flinke hoeveelheid fosfaat. In de bodem is fosfaat in principe gebonden aan ijzer(oxiden) en is er niet zoveel aan de hand. Wanneer de bodem echter langdurig verzadigd raakt met water, lossen deze ijzerdeeltjes op en komt het fosfaat wel vrij. Dit proces heet fosfaatmobilisatie.
Wanneer fosfaat vrijkomt in het water van een plasdras, verslechtert de waterkwaliteit. Dat is niet alleen nadelig voor het plasdrasperceel zelf, maar brengt ook risico’s met zich mee voor het nabijgelegen oppervlaktewater.
De belangrijkste maatregel om dit te voorkomen, is het waterpeil in de plasdras in laatste weken van de beheerperiode langzaam op natuurlijke wijze te laten zakken. Zo voorkom je dat mogelijk fosfaatrijk water in het oppervlaktewater terechtkomt.
Foerageren is fijn ecologen jargon en betekent: het zoeken en verzamelen van voedsel door dieren in hun natuurlijke omgeving.
Een exoot is een plant- of diersoort die van nature niet in Nederland voorkomt, maar door de mens is geïntroduceerd. Sommige exoten kunnen ernstige schade aanrichten aan de lokale biodiversiteit en ecosystemen door inheemse soorten te verdringen.
Bekende voorbeelden zijn Amerikaanse vogelkers, watercrassula, Japanse duizendknoop of de Amerikaanse rivierkreeft. Zie ook: www.invasieve-exoten.info.
De doorwaadbaarheid van percelen gaat om het gemak, waarmee jonge weidevogels zich door het gewas kunnen verplaatsen om voedsel te zoeken. Dit is cruciaal voor hun groei en overleving.
Een dicht en zwaar gewas vermindert de doorwaadbaarheid, dit kost kuikens meer energie bij het vangen van insecten.
Doelsoorten zijn specifieke plant- en diersoorten, waarvoor gerichte maatregelen worden genomen om hun leefgebied, populatie en overlevingskansen te verbeteren.
Cumulatie is een duur woord voor stapeling. Als cumulatie is toegestaan, dan betekent dit dat je op dezelfde oppervlakte meerdere ANLb-pakketten mag afsluiten, dus ‘boven op’ elkaar. Je tekent ze ook in SCAN-GIS op dezelfde plek in.
In het jaarlijkse overzicht met alle ANLb-pakketten geeft BoerenNatuur ook een cumulatietabel weer: hierin kan je zien welke pakketten je mag stapelen.
Naast de leefgebieden Open grasland, Open akker en Dooradering kent het ANLb ook een Categorie Water en een Categorie Klimaat.
De beheerpakketten voor Categorie Water en Klimaat richten zich niet specifiek op doelsoorten, maar op het verbeteren van de waterkwaliteit, waterberging en klimaatadaptatie.
BTS staat voor Bruto Territoriaal Succes en geeft inzicht in het aantal uitgekomen nesten, en daarmee het broedsucces, van de grutto in een specifiek weidevogelgebied.
De telling verloopt in twee ronden:
De BTS wordt uitgedrukt als een percentage, te berekenen door het aantal gezinnen met jongen (2e telronde) te delen door het aantal broedparen/territoria (1e telronde). Een BTS van boven de 65% geldt over het algemeen als nodig voor het in stand houden van de populatie grutto’s.
Het bloeden van bomen verwijst naar het uitstromen van sap na het snoeien. Dit gebeurt als de boom op het verkeerde moment wordt gesnoeid. Sterk bloeden kan de boom verzwakken waardoor deze vatbaarder is voor ziektes en mogelijk niet goed meer uitloopt.
ABC-bomen is de verzamelnaam van een aantal bomen die dit verschijnsel kennen: de Acer (esdoorn), Betula(berk) en Carpinus (haagbeuk). Ook de Juglans (notenboom) en de Vitis (druif) kunnen bloeden.
Door deze bomen alleen te snoeien wanneer ze volledig in het blad zitten, voorkom je bloeden. Hou wel rekening met de toegestane onderhoudsperiode in de pakketvoorwaarden.
Een duidelijk afgebakend gebied met specifieke kenmerken. Denk aan een bos, poel, grasland, boomgaard, etc.
ANLb-pakketten kennen beheereisen (ook wel beheeractiviteiten genoemd) en aanvullende beheervoorschriften. Dit geheel samen zijn de voorwaarden waar deelnemers ANLb aan moeten voldoen.
Beheereisen zijn daarbij specifieke subsidiabele activiteiten: ze vormen de basis voor de vergoeding van elk beheerpakket en bevatten de eisen waar RVO en de NVWA op controleren.
Het ANLb gaat uit van een leefgebiedenbenadering. Dat wil zeggen dat de inzet erop is gericht om gebieden zo in te richten en te beheren, dat ze geschikt zijn als leefgebied voor een soort of groep van soorten.
Het ANLb onderscheidt drie soorten leefgebieden:
Afzetten van een beplanting betekent het op 20 – 30 centimeter boven de grond afzagen van bomen en struiken, zodat ze daarna opnieuw kunnen uitlopen. Afzetten hoort bij hakhoutbeheer.
De termen biotisch en abiotisch worden vaak gebruikt in de ecologie.
AAN staat voor Agrarisch Areaal Nederland. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hanteert een zogenaamde AAN-laag in de beoordeling van ANLb-subsidies.
Deze kaartlaag kent een:
De hunger gap (honger kloof) is de periode in het vroege voorjaar, meestal tussen februari en april, waarin voedsel zoals insecten en zaden schaars is. Dit komt doordat de wintervoorraden zijn uitgeput, terwijl het nieuwe groeiseizoen (met nieuw voedsel) nog niet op gang is gekomen.