20 Hakhoutbeheer

VALA

20 Hakhoutbeheer

20 Hakhoutbeheer

Houtsingels, houtwallen, elzensingels, struweelhagen en sommige bosjes: al deze landschapselementen zijn gebaat bij hakhoutbeheer: een specifieke vorm van beheer waarbij bomen en struiken dicht bij de grond worden afgezaagd om uit de stronk nieuw hout te laten ontspruiten.

Hakhoutbeheer zorgt voor gelaagdheid in een landschapselement: diverse kruiden op de bodem, een dichte laag met struiken met enkele volwassen bomen. Zonder beheer ontstaat na 20 – 40 jaar een bomenrij met enkele struiken. Hierin vinden veel minder plant- en diersoorten hun plek.

Eerst vragen, dan pas zagen

Elke gemeente heeft eigen regels rondom (hakhout)beheer van landschapselementen. Vraag na wat deze regels zijn bij de gemeenten in je werkgebied en wijs je deelnemers op de benodigde vergunning of melding, voordat ze aan de slag gaan.

Elzensingel, houtsingel, houtwal of houtkade: wat is wat?

Er zijn allemaal soorten landschapselementen die je in stand houdt via hakhoutbeheer. Het belangrijkste onderscheid is hun verschijningsvorm, elk type element heeft specifieke kenmerken en ziet er anders uit.

Lekker kort door de bocht zijn dit de verschillen:

  • Elzensingel: één-rijige beplanting van els
  • Houtsingel: meerrijige beplanting van diverse bomen en struiken
  • Houtwal: meerrijige beplanting van diverse bomen en struiken op een wallichaam
  • Houtkade: één- of meerrijige beplanting op een veenkade langs een watergang

Welke landschapselementen kenmerkend zijn voor jouw collectief is afhankelijk van de regio en het landschapstype.

Doe het werk in fases

Karen Hinkamp (VALA)

Zorg ook voor een geschikt landbiotoop

Hakhout vraagt om specifiek beheer: het eens in de 6 tot 12 jaar afzetten van de beplanting. Dit is het groot onderhoud. Voor struweelhagen is 6 jaar vaak een prima cyclus, voor bosjes en singels is 12 jaar geschikter. De houtsoort en het bodemtype heeft invloed op de groeisnelheid, waardoor het bepalen van de beste kapcyclus altijd maatwerk is.

Idealiter doe je bij grotere elementen niet al het zaagwerk tegelijk, maar in fases. Zo blijft er altijd een deel over waar soorten broedgelegenheid, voedsel of beschutting vinden (de drie V’s) én ontstaat er meer variatie. Voor kleine landschapselementen is dat niet praktisch en uit kostenoverwegingen soms niet haalbaar. Zorg dan dat de naastgelegen landschapselementen niet in hetzelfde jaar groot onderhoud krijgen. Zo zorg je toch voor gefaseerd beheer in het landschap.

Sommige collectieven maken een onderhoudsplan op basis van veldinventarisaties, waarbij zij actief sturen welke deelnemers in welk beheerjaar het groot onderhoud moeten uitvoeren.

Kies welke bomen je laat staan

Ook in het deel dat je gaat afzetten, hoef je niet alles te zagen. Selecteer en markeer eerst de overstaanders. Zorg dat er minstens 15 – 20 meter afstand tussen de (groepjes met) overstaanders zit. Dat zorgt ervoor dat er voldoende zonlicht op het gezaagde deel valt, en stobben daar weer kunnen uitlopen.

Voorbeelden van geschikte overstaanders zijn (oude) markante bomen, bomen met holtes of nesten of bijzondere soorten voor jouw regio. Een aantal soorten zijn niet geschikt voor hakhoutbeheer. Onder andere naaldbomen, beuk en berk lopen na afzetten vaak niet meer uit, laat deze dus staan (tenzij het oké is dat deze niet meer teruggroeit). Hou ook rekening met bomen die gevoelig zijn voor bloeden.

Nieuwe inplant? Ga voor variatie!

Kies bij aanleg van nieuwe houtsingels, of het herstel van gaten in bestaande landschapselementen voor variatie. Meer variatie in soorten (inheemse) bomen en struiken zorgen voor een grotere variatie aan diersoorten die er gebruik van maken. Zorg er uiteraard wel voor dat de gekozen soorten passend zijn in het landschap.

Omgaan met invasieve soorten

In hakhout komen soms invasieve soorten voor, ook wel exoten genoemd: soorten die hier van nature niet voorkomen en inheemse soorten verdringen. De biodiversiteit neemt dan af. Een bekende soort in hakhoutelementen is Amerikaanse vogelkers.

In het ANLb zijn drie methoden toegestaan om ongewenste soorten te bestrijden:

  • Uitgraven
  • Mechanische behandeling
  • Stobbenbehandeling

Bij het kiezen van een methode zijn diverse afwegingen te maken. Hierover lees je meer op de pagina Bestrijding van ongewenste soorten in landschapselementen.

Het bestrijden van exoten is vaak een kwestie van lange adem, met één keer beheren ben je er niet. Je kunt er als collectief voor kiezen om dit periodieke beheer in eigen hand te houden, bijvoorbeeld in samenwerking met de onderliggende agrarische natuurverenigingen of loonwerkers. Je deelnemer hoeft dit specialistische werk dan niet zelf te doen.

Wat te doen met het gezaagde hout

 Bij hakhoutbeheer komt hout vrij. Wat moet (en mag) je daar mee?

  • Afvoeren: stamhout en grote takken zijn bruikbaar als kachelhout en leveren zo nog wat inkomsten op.
  • Deels laten liggen: laat ook een paar grote delen liggen, vooral in hakhout in de directe omgeving van poelen. Diverse amfibieën gebruiken dit graag als overwinteringsplek en er zijn allerlei insecten die die afhankelijk zijn van dood hout. Laat niet te veel liggen: als de stobben onvoldoende zonlicht krijgen, lopen ze niet meer uit.
  • Maak een takkenril: als je landschapselement groot en breed genoeg is, kun je en takkenril maken. Bij een struweelhaag of elzensingel is dit dus minder verstandig, bij een brede houtsingel kan dit wel.
  • Versnipperen en afvoeren: als het element te klein is voor een takkenril, of omdat er gewoon te veel hout is, dan is het takhout laten versnipperen de beste keuze. Voer de snippers altijd af, dat voorkomt dat je element vol komt te staan met alleen brandnetel en braam.

Enkele collectieven in de Nederland hebben de eer dat het vliegend hert in hun werkgebied voorkomt. In of aan de rand van deze verspreidingslocaties is het ook zinvol om (bij voorkeur eiken)hout in te graven voor de larven van deze kever.

Z-pakket

Een Z-pakket is een flexibel beheerpakket in SCAN-ICT, bedoeld voor maatwerk in gebieden waar reguliere ANLb-pakketten niet volstaan of voor de invulling van beheermaatregelen buiten het ANLb. SCAN-ICT deelt deze Z-pakketten niet met RVO.

WBE

WBE staat voor Wildbeheerenheid, de lokale jagersvereniging binnen een regio. Nederland telt ruim 300 WBE’s, die zich onder meer inzetten voor beheer en behoud van wildpopulaties.

Daarnaast dragen zij vaak bij aan predatorenbeheer in weidevogelgebieden of biotoopverbetering voor soorten, zoals de patrijs.

Watercrassula

Watercrassula (Crassula helmsii) is een invasieve exoot die oorspronkelijk uit Australië en Nieuw-Zeeland komt. Deze geïmporteerde vijverplant heeft zich in Nederland in poelen en vennen weten te vestigen.

Watercrassula vormt dikke, drijvende matten en verdringt inheemse planten, waardoor onderwaterplanten geen licht meer krijgen en een zuurstoftekort in het water kan ontstaan. Dit heeft negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.

De soort is lastig te bestrijden: een afgebroken plantdeeltje van maar 3 millimeter kan al uitgroeien tot een nieuwe plant. Om verdere verspreiding te voorkomen, moeten gereedschap, machines en schoenen na contact met watercrassula zorgvuldig worden schoongemaakt.

Vliegvlug

Vliegvlug betekent dat jonge weidevogels voldoende ontwikkeld zijn om te kunnen vliegen. Dit is een cruciale fase voor hun overleving, omdat ze dan beter kunnen ontsnappen aan predatoren.

De tijd die kuikens nodig hebben om vliegvlug te worden, verschilt per soort. Voor gruttokuikens is dit bijvoorbeeld 24-27 dagen, de kievit heeft iets meer tijd nodig: 35 – 40 dagen.

Waardplant

Waardplanten zijn planten die essentieel zijn voor de voortplanting van rupsen en larven van bepaalde insecten. Zo heeft elke vlindersoort één of meerdere specifieke waardplanten waarop zij haar eitjes afzet, zodat de rupsen bij het uitkomen direct over geschikt voedsel beschikken.

Niet elke plant die insecten van voedsel voorziet, is een waardplant. Een plant is pas een waardplant als deze noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het insect. Een voorbeeld is de pinksterbloem, die onmisbaar is als waardplant voor het oranjetipje.

Naast waardplanten zijn er ook drachtplanten. Deze bieden aan volwassen insecten voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel. Wilgen zijn bijvoorbeeld belangrijke drachtplanten voor wilde bijen.

Verschralen

Verschralen is een ecologische term voor het verminderen van de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem, waardoor de vegetiegroei wordt beperkt.

In het agrarisch natuurbeheer is het passender om te spreken over het verlagen van de gewasopbrengst in plaats van verschralen. Het doel is namelijk niet om voedselarm schraalland te creëren, maar een perceel waar de gewasproductie laag genoeg is waardoor het ruimte biedt aan allerlei kruiden, terwijl het gras nog steeds een functionele opbrengst heeft.

De maatregelen die de meeste invloed hebben op verschralen / het verlagen van de gewasopbrengst zijn geen bemesting, maaien en het afvoeren van het maaisel.

Verstoringsafstand

Verstoringsafstanden zijn de afstanden waarbinnen minder dieren zich vestigen door de aanwezigheid van een verstoringsbron.

De gevoeligheid voor verstoring verschilt per soort, waarbij grutto en veldleeuwerik de meest gevoelige weidevogels zijn.

VerstoringsbronAfstand (m)
Gemeentelijke weg50
Provinciale weg100
Autosnelweg150
Spoorlijn (intercity)150
Spoorlijn (lokaal)100
Fietspad50
Opgaande begroeiing (< 0,5 ha)200
Bos (> 0,5 ha)250
Rietland200
Hoogspanningsleiding100
Hoogspanningsleiding 380 kV150
Bebouwing (buiten bebouwde kom)200
Bebouwing (bebouwde kom)300
Gaswinstation325
Windturbines200
Bron: Ecologie van weidevogels – Altenburg & Wymenga (2014)
M.u.v. Hoogspanningsleiding 380Kv. Bron: Effecten NW380Kv EOS-VVL op weidevogels – Tauw (2016)

Vals zaaibed

Bij een vals zaaibed maak je de grond klaar alsof er direct gezaaid wordt, maar het zaaien volgt pas na ongeveer twee weken. In deze weken kiemen aanwezige onkruidzaden en komen ze op. Door deze onkruiden vervolgens te verwijderen, ontstaat een relatief onkruidvrij zaaibed voor de gewenste gewassen of mengsels. Dit helpt om een sterke veronkruiding door eenjarige onkruiden te voorkomen.

Triticale

Triticale is een graansoort ontstaan uit een kruising van tarwe (Triticum) en rogge (Secale). Het combineert de hoge opbrengst van tarwe met de winterhardheid en ziektebestendigheid van rogge. Triticale wordt vooral geteeld als veevoer.

TBO

TBO staat voor Terrein Beherende Organisatie. Dat zijn in ons werkveld vaak Staatsbosbeheer, Natuurmomenten, soms de provinciale landschappen of regionale stichtingen met een natuurdoelstelling. TBO’s bezitten en/of beheren grote stukken grond in het landelijk gebied en zijn daarmee een belangrijke partner in het realiseren van onze doelstellingen.

Stobbe

Een stobbe of stoof is het restant van de boom of struik die na het zagen (afzetten) blijft staan en weer zal uitlopen. Stobben horen bij hakhoutbeheer.

Stikstofgebruiksnorm

De stikstofgebruiksnorm is de maximale hoeveelheid stikstof uit meststoffen die een boer per hectare mag gebruiken. De hoogte ervan is afhankelijk van het gewas en de grondsoort.

Doel van deze norm is het beschermen van de water- en bodemkwaliteit.

Sinusbeheer

Sinusbeheer is een aanpak waarbij in fasen en in slingerende (sinusvormige) patronen wordt gemaaid. Per maaibeurt blijft ongeveer 40% van de vegetatie staan. Dit zorgt voor variatie in vegetatiestructuur en bloeitijden, wat de biodiversiteit bevordert.

Voor boeren is deze methode vaak lastig in te passen, maar bij particulieren met een klein perceel botanisch grasland of boomgaard is dit vaak wel bespreekbaar.

Schonen

Schonen is het handmatig of machinaal onderhouden van poelen, natuurvriendelijke oevers of sloten, waarbij plantenresten en ander organisch materiaal worden verwijderd.

Zonder tijdig schonen groeien poelen en sloten dicht, wat leidt tot een afname van de biodiversiteit.

SCAN-ICT

Dit is het ICT-systeem dat agrarische collectieven hanteren voor het vastleggen van alle afspraken over ANLb.

  • SCAN-GIS toont op kaarten waar welke beheerpakketten zijn afgesloten. Daarnaast zijn hier de begrenzingen van de leefgebieden zichtbaar, inclusief Categorie Water en Klimaat.
  • SCAN-Office bevat de bijbehorende beheercontracten en overige deelnemerinformatie.

Rui

De rui is het natuurlijke proces waarbij vogels hun oude veren geleidelijk afwerpen en vernieuwen. Dit vindt meestal jaarlijks plaats.

Rooigewas

Rooigewassen zijn gewassen waarvan de oogst uit de grond wordt gehaald, zoals aardappelen, bieten en wortelen. Het oogsten heet dan rooien.

Populatie

Een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven.

Peilbesluit

Een peilbesluit is een officieel document waarin het waterschap de waterhoogte voor een bepaald gebied vastlegt.

Het peilbesluit benoemt zowel een zomer- als een winterpeil. Het zomerpeil is hoger om voldoende water beschikbaar te hebben voor de landbouw en natuur in de droge maanden. Het winterpeil ligt lager om wateroverlast te voorkomen in de regenrijke periode.

Overstaanders

Het woord zegt het eigenlijk al: overstaanders zijn de bomen die je niet zaagt bij het hakhoutbeheer, maar blijven staan.

Graslandtypen en ontwikkelingsfases

Binnen het ANLb wordt vaak gewerkt met vijf graslandtypen, zoals gedefinieerd door Wim Schippers in zijn Veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Deze graslandtypen (ook wel fases), geven de mate van kruidenrijkdom en de gewasopbrengst weer:

  • Fase / type 0 Engels raaigras
  • Fase / type 1 Grassenmix
  • Fase / type 2d Dominant stadium
  • Fase / type 2 Grassenmix – plus
  • Fase / type 3 Gras-kruidenmix
  • Fase / type 4 Bloemrijk grasland
  • Fase / type 5 Schraalland

Het doel van veel ANLb-graslandpakketten is om type 3 (Gras-kruidenmix) of type 4 (Bloemrijk grasland) te bereiken, met tenminste 15 – 20 verschillende grassen en kruiden per 25 m2.

Een uitgebreide toelichting is te vinden op de pagina Ontwikkeling kruidenrijk(er) grasland.

Nestsucces

Nestsucces betekent het percentage nesten dat succesvol uitkomt, oftewel de nesten die minimaal één kuiken voortbrengen. Dit wordt ook wel broedsucces genoemd.

Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan (vaak afgekort tot NBP) is het provinciale beleidskader voor (agrarisch) natuurbeheer en bestaat uit twee onderdelen:

  • Tekst: Het plan beschrijft de doelen die de provincie wil bereiken met het ANLb. Per leefgebied staan diverse criteria genoemd waarmee collectieven rekening moeten houden. RVO toetst hier deels op bij de beoordeling van gebiedsaanvragen.
  • Kaart: Het Natuurbeheerplan bevat een kaart met de begrenzing van alle leefgebieden en, indien van toepassing, Categorie Water en/of Klimaat. ANLb-subsidie is mogelijk binnen de op de kaart aangegeven gebieden, ook wel ‘de begrenzing’ genoemd. RVO toetst hierop bij de beoordeling van betaalverzoeken.

Last-minute beheer

Een groot deel van het weidevogelbeheer bestaat uit meerjarige beheercontracten die voorafgaand aan het weidevogelseizoen worden afgesloten. Lastminutebeheer biedt een flexibele aanvulling om in te spelen op specifieke situaties tijdens het seizoen, zoals:

  • Het verlengen van de rustperiode in een bestaand beheercontract wanneer er nog kuikens of legsels in het perceel aanwezig zijn
  • Het alsnog afsluiten van een beheercontract op een perceel waar nog geen beheer ligt

Last-minute beheer gaat om beheerafspraken die alleen voor het lopende weidevogelseizoen gelden.

Kuikenoverleving

Kuikenoverleving is het percentage jonge vogels dat de kwetsbare periode na het uitkomen van de nesten overleeft tot ze vliegvlug zijn: voldoende ontwikkeld om te kunnen vliegen.

Een voldoende hoge kuikenoverleving is essentieel voor het behoud en de groei van weidevogelpopulaties.

Kuikenland

Onder kuikenland verstaan we percelen die geschikt zijn voor het opgroeien van weidevogeljongen. Zowel de kuikens als hun ouders vinden hier voldoende voedsel en beschutting.

Instandhoudingsbemesting

Instandhoudingsbemesting betekent dat de bemesting gericht is op het behoud van de bestaande bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst. Dit in tegenstelling tot reguliere bemesting, waarbij het doel is dat de bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst toeneemt.

Insecticiden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen insecten.

Inheems, streekeigen en autochtoon

Inheemse soorten zijn planten en dieren die van nature voorkomen in Nederland.

Autochtoon betekent dat het zaad of plantmateriaal niet alleen van een inheemse soort is, maar ook uit Nederland afkomstig is. De groei en bloeiperiodes van deze planten en bomen zijn afgestemd op insecten en vogels die afhankelijk zijn van hun blad, nectar en stuifmeel. Zo is een éénstijlige meidoorn uit Italië wel inheems, maar niet autochtoon.

Streekeigen verwijst naar soorten die niet van nature in Nederland voorkomen, maar al generaties lang worden aangeplant en deel uitmaken van het landschap. Stinzenplanten op landgoederen zijn hier een voorbeeld van.

Indicatorsoorten

In veel ANLb-pakketten is de voorwaarde opgenomen dat op het perceel een minimaal aantal soorten aanwezig moeten zijn die op de indicatorsoortenlijst staan. De actuele lijst is te vinden op de website van BIJ12 onder Downloads – tabellen, lijsten en bijlagen. De soorten op deze lijst zijn geselecteerd als indicatie voor geen of beperkte bemesting (en dus niet als indicatie voor kruidenrijkdom).

Het behalen van het vereiste aantal soorten op de indicatorsoortenlijst betekent dan ook niet automatisch dat een perceel een hoge kruidenrijkdom of biodiversiteit heeft.

Herbiciden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen onkruiden.

Habitat

Een mooi woord voor leefgebied: de omgeving waar een bepaalde plant- of diersoort leeft. Een habitat beschrijft de eisen die één specifieke soort stelt aan zijn leefomgeving, ten aan zien van de 4 V’s: Voedsel, Veiligheid, Voortplanting en Verbinding.

GVE

Groot Vee Eenheid: een standaardmaat om verschillende soorten vee te vergelijken, waarbij één GVE gelijk staat aan één volwassen melkkoe.

In het ANLb geldt de volgende berekening:

SoortLeeftijdGVE
RunderenJonger dan 6 maanden0,4
6 maanden t/m 2 jaar0,6
Ouder dan 2 jaar1
PaardachtigenJonger dan 6 maanden0,4
Ouder dan 6 maanden1
Schapen, lammeren,
geiten en alpaca's
0,15

Groenbemester en vanggewas

Een groenbemester en een vanggewas zijn beiden gewassen die worden geteeld om de bodemkwaliteit te verbeteren, maar ze hebben een iets andere functie:

  • Groenbemester: richt zich primair op bodemverbetering en het toevoegen van organische stof
  • Vanggewas: richt zich primair op het voorkomen dat meststoffen, met name stikstof, uit de bodem wegspoelen naar het grond- en oppervlaktewater

De term vanggewas wordt gebruikt als het gaat om verplichtingen. Zo hanteert RVO een specifieke lijst met toegestane vanggewassen.

Fosfaatmobilisatie

Op sommige percelen bevat de bodem een flinke hoeveelheid fosfaat. In de bodem is fosfaat in principe gebonden aan ijzer(oxiden) en is er niet zoveel aan de hand. Wanneer de bodem echter langdurig verzadigd raakt met water, lossen deze ijzerdeeltjes op en komt het fosfaat wel vrij. Dit proces heet fosfaatmobilisatie.

Wanneer fosfaat vrijkomt in het water van een plasdras, verslechtert de waterkwaliteit. Dat is niet alleen nadelig voor het plasdrasperceel zelf, maar brengt ook risico’s met zich mee voor het nabijgelegen oppervlaktewater.

De belangrijkste maatregel om dit te voorkomen, is het waterpeil in de plasdras in laatste weken van de beheerperiode langzaam op natuurlijke wijze te laten zakken. Zo voorkom je dat mogelijk fosfaatrijk water in het oppervlaktewater terechtkomt.

Foerageren

Foerageren is fijn ecologen jargon en betekent: het zoeken en verzamelen van voedsel door dieren in hun natuurlijke omgeving.

Exoot

Een exoot is een plant- of diersoort die van nature niet in Nederland voorkomt, maar door de mens is geïntroduceerd. Sommige exoten kunnen ernstige schade aanrichten aan de lokale biodiversiteit en ecosystemen door inheemse soorten te verdringen.

Bekende voorbeelden zijn Amerikaanse vogelkers, watercrassula, Japanse duizendknoop of de Amerikaanse rivierkreeft. Zie ook: www.invasieve-exoten.info.

Doorwaadbaar

De doorwaadbaarheid van percelen gaat om het gemak, waarmee jonge weidevogels zich door het gewas kunnen verplaatsen om voedsel te zoeken. Dit is cruciaal voor hun groei en overleving.

Een dicht en zwaar gewas vermindert de doorwaadbaarheid, dit kost kuikens meer energie bij het vangen van insecten.

Doelsoorten

Doelsoorten zijn specifieke plant- en diersoorten, waarvoor gerichte maatregelen worden genomen om hun leefgebied, populatie en overlevingskansen te verbeteren.

Cumulatie

Cumulatie is een duur woord voor stapeling. Als cumulatie is toegestaan, dan betekent dit dat je op dezelfde oppervlakte meerdere ANLb-pakketten mag afsluiten, dus ‘boven op’ elkaar. Je tekent ze ook in SCAN-GIS op dezelfde plek in.

In het jaarlijkse overzicht met alle ANLb-pakketten geeft BoerenNatuur ook een cumulatietabel weer: hierin kan je zien welke pakketten je mag stapelen.

Categorie Water en Klimaat

Naast de leefgebieden Open grasland, Open akker en Dooradering kent het ANLb ook een Categorie Water en een Categorie Klimaat.
 
De beheerpakketten voor Categorie Water en Klimaat richten zich niet specifiek op doelsoorten, maar op het verbeteren van de waterkwaliteit, waterberging en klimaatadaptatie.

BTS-telling

BTS staat voor Bruto Territoriaal Succes en geeft inzicht in het aantal uitgekomen nesten, en daarmee het broedsucces, van de grutto in een specifiek weidevogelgebied.

De telling verloopt in twee ronden:

  • Eerste ronde (eind april, begin mei): telling van het aantal broedparen / territoria
  • Tweede ronde (eind mei): telling van het aantal gezinnen met jongen

De BTS wordt uitgedrukt als een percentage, te berekenen door het aantal gezinnen met jongen (2e telronde) te delen door het aantal broedparen/territoria (1e telronde). Een BTS van boven de 65% geldt over het algemeen als nodig voor het in stand houden van de populatie grutto’s.

Bloeden

Het bloeden van bomen verwijst naar het uitstromen van sap na het snoeien. Dit gebeurt als de boom op het verkeerde moment wordt gesnoeid. Sterk bloeden kan de boom verzwakken waardoor deze vatbaarder is voor ziektes en mogelijk niet goed meer uitloopt.

ABC-bomen is de verzamelnaam van een aantal bomen die dit verschijnsel kennen: de Acer (esdoorn), Betula(berk) en Carpinus (haagbeuk). Ook de Juglans (notenboom) en de Vitis (druif) kunnen bloeden.

Door deze bomen alleen te snoeien wanneer ze volledig in het blad zitten, voorkom je bloeden. Hou wel rekening met de toegestane onderhoudsperiode in de pakketvoorwaarden.

Biotoop

Een duidelijk afgebakend gebied met specifieke kenmerken. Denk aan een bos, poel, grasland, boomgaard, etc.

Beheereis

ANLb-pakketten kennen beheereisen (ook wel beheeractiviteiten genoemd) en aanvullende beheervoorschriften. Dit geheel samen zijn de voorwaarden waar deelnemers ANLb aan moeten voldoen.

Beheereisen zijn daarbij specifieke subsidiabele activiteiten: ze vormen de basis voor de vergoeding van elk beheerpakket en bevatten de eisen waar RVO en de NVWA op controleren.

ANLb-leefgebied

Het ANLb gaat uit van een leefgebiedenbenadering. Dat wil zeggen dat de inzet erop is gericht om gebieden zo in te richten en te beheren, dat ze geschikt zijn als leefgebied voor een soort of groep van soorten.

 

Het ANLb onderscheidt drie soorten leefgebieden:

  • Leefgebied Open grasland voor weidevogels
  • Leefgebied Open akker voor akkervogels
  • Leefgebied Dooradering voor (soorten van) ecologische verbindingen

Afzetten

Afzetten van een beplanting betekent het op 20 – 30 centimeter boven de grond afzagen van bomen en struiken, zodat ze daarna opnieuw kunnen uitlopen. Afzetten hoort bij hakhoutbeheer.

(A)biotisch

De termen biotisch en abiotisch worden vaak gebruikt in de ecologie.

  • Biotische factoren verwijzen naar de interactie met verschillende plant- en diersoorten. Denk aan predatie of voedsel (zoals insecten of zaden).
  • Abiotische factoren omvat alle niet-levende omstandigheden, zoals PH-waarde, temperatuur, etc.

AAN-Landbouw en AAN-Landschap

AAN staat voor Agrarisch Areaal Nederland. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hanteert een zogenaamde AAN-laag in de beoordeling van ANLb-subsidies.

Deze kaartlaag kent een:

  • AAN-Landbouw: alles dat hierbinnen ligt wordt beschouwd als landbouwgrond
  • AAN-Landschap: hierbinnen vallen landschapselementen

Hunger gap

De hunger gap (honger kloof) is de periode in het vroege voorjaar, meestal tussen februari en april, waarin voedsel zoals insecten en zaden schaars is. Dit komt doordat de wintervoorraden zijn uitgeput, terwijl het nieuwe groeiseizoen (met nieuw voedsel) nog niet op gang is gekomen.