19 Kruidenrijke akkerrand

BoerenNatuur Flevoland

19 Kruidenrijke akkerrand

19 Kruidenrijke akkerrand

Bij het pakket Kruidenrijke akkerrand wordt geen oogstbaar gewas geteeld, de rand bestaat geheel uit een ingezaaid mengsel van granen, kruiden en grassen ten gunste van biodiversiteit.

De kruiden in de akkerranden trekken veel insecten aan en bieden daardoor voedsel aan diverse vogels. De rand biedt dekking en voedsel aan diverse vogels, maar ook aan muizen die op hun beurt weer een smakelijk hapje vormen voor roofvogels en uilen.

Maak 'm lekker breed

In dit geval: size matters! Een smalle rand heeft namelijk veel meer last van invloeden van buitenaf. Denk aan eventueel gebruik van bestrijdingsmiddelen op het aangrenzende perceel, maar ook het risico op predatie is groter in een smalle rand. Kies waar mogelijk dus voor een kruidenrijke akkerrand van minimaal 9 meter.

Lekker praktisch: stem de breedte van de rand af op de werkbreedte van de zaaimachine die de boer of loonwerker gebruikt. Een zaaimachine is vaak 3 of 4 meter breed, kies voor de rand een veelvoud van deze werkbreedte.

Het juiste mengsel kiezen

Door te kiezen door een combinatie van granen en kruiden, draagt de akkerrand bij aan verschillende (akker)vogels.

Kies voor zoveel mogelijk inheemse kruiden in het mengsel, die zorgen ook voor de grootste verscheidenheid aan insecten. Wat kleurige soorten in het mengsel zorgen ook voor waardering van burgers, maar voorkom zogeheten ‘carnavalsmengsels’ met veel kleurige uitheemse soorten waar alleen honingbijen en algemene vlindersoorten van profiteren.

De granen vormen een belangrijke voedselbron voor akkervogels, vooral in de wintermaanden. De zaden zijn voedzaam en bieden energie om de kou te doorstaan.

Gedeeltelijk opnieuw inzaaien

Zaai niet alle randen jaarlijks opnieuw in. Voor veel akkervogels is het belangrijk dat in de periode van maart tot juni ook voldoende dekking en voedsel aanwezig is.

  • Heb je weinig akkerranden onder beheer?
    Laat bij vernieuwing van een individuele akkerrand dan 50% staan, daarmee help je een zogeheten hunger gap voorkomen. Zorg dat de rand dan niet in de lengterichting, maar in de breedte wordt opgeknipt. Daardoor blijft er geen smalle strook, maar juist een blokvormig deel overstaan. Daarin is meer dekking en krijgen predatoren minder de kans akkervogels en hun nesten te vinden.
  • Zijn in de omgeving voldoende andere akkerranden aanwezig?
    Dan kan je ook variatie op landschapsschaal creëren. Zo heeft een ingezaaide akkerrand in het eerste jaar veel granen, in het tweede jaar meer kruiden en is de rand in het derde jaar flink vergrast. Door jaarlijks andere randen geheel opnieuw in te zaaien, hou je variatie in het gebied en daarmee voldoende dekking en voedsel in de winterperiode.

Eén- of meerjarige akkerranden

Zowel éénjarige als meerjarige akkerranden hebben voor- en nadelen. De belangrijkste op een rijtje:

  • Eénjarig:
    • Nadeel: jaarlijks opnieuw kosten voor aanschaf van een mengsel en inzaaien
    • Voordeel: meer flexibiliteit, de rand hoeft niet jaarlijks op dezelfde plek te liggen
  • Meerjarig:
    • Nadeel: produceren minder bloemen (na een paar jaar krijgen grassen vaak de overhand)
    • Voordeel: in het voorjaar is al een kruidenrijke vegetatie aanwezig, dit is voor bijvoorbeeld de patrijs belangrijk

Het is natuurlijk mogelijk om met een deelnemer te kiezen voor de combinatie van één- en meerjarige akkerranden! Probeer altijd te realiseren dat de rand in de winter blijft overstaan, dat biedt wintervoedsel voor akkervogels en een overwinteringsplek voor insecten.

Onkruidbeheersing

Een akkerrand die volstaat met melde
Joop de Vries (AN Drenthe)

Zorg ook voor een geschikt landbiotoop

Wat te doen als de rand vol staat met onkruid? Saai maar waar: voorkomen is beter dan genezen. Zorg dus voor een goede voorbereiding.

  • Voor het zaaien: verwijder zoveel mogelijk wortelonkruiden en werk met een vals zaaibed om de eerste onkruiden aan te pakken.
  • Zaaien: kies het juiste moment. Zaai de bodem in als de bodem is opgewarmd en er daarna wat regen verwacht wordt. Daarmee voorkom je dat lichtkiemende onkruiden een voorsprong krijgen.
  • Najaarsinzaai is ook een optie, hier zijn op de zand- en dalgronden goede ervaringen mee, met name tegen melde. Op de klei is najaarsinzaai niet altijd haalbaar. Een akkerbouwer weet zelf heel goed welke aanpak het meest geschikt is op zijn percelen.

Is het mengsel wel gekiemd, maar overheersen ongewenste kruiden? Dan kan het helpen om de rand te maaien, zeker bij melde. Hiermee verwijder je de ongewenste onkruiden en krijgen de soorten uit het mengsel licht en ruimte om te groeien.

Op de pagina Onkruidbeheersing op bouwland lees je meer over het werken met een vals zaaibed, rouleren en andere vormen van onkruidbeheersing.

Maaien van meerjarige akkerranden

Eenjarige akkerranden maai je niet. Bij meerjarige akkerranden is dat wel verstandig. Zonder maaien gaan bepaalde soorten overheersen en neem de variatie af. Een paar beheertips:

  • Maai alleen buiten het broedseizoen: dus (ruim) voor 1 april en na 1 augustus. En het liefst uiterlijk in september, zodat de akkerranden niet te kaal de winter in gaan. Dan bieden ze meer beschutting aan insecten en vogels.
  • Maai gefaseerd: maai niet alles in één keer, maar laat ongeveer 1/3 staan. Zo blijft er altijd een hogere en ruige vegetatie staan: belangrijk voor insecten, vogels en zoogdieren. Dit kan met sinusmaaien: slingerende stroken over de akkerrand.

Combineer met andere pakketten

De kruidenrijke akkerrand combineert goed met een aantal andere ANLb-pakketten, zoals:

  • Pakket 18 Kruidenrijke akker: je kan de rondom een graanakker een kruidenrijke rand inzaaien. Deze combinatie zorgt voor volleveldsbeheer, en de toevoeging van de kruidenrijke rand zorgt voor een toename van het voedselaanbod op de akker.
  • Randenbeheer in combinatie met landschapselementen zoals struweelhaag, houtsingel of knotbomen heeft vaak een meerwaarde. Enerzijds, omdat randenbeheer fungeert als een buffer: de invloed van mest of bestrijdingsmiddelen reiken niet tot in het landschapselement. Anderzijds, omdat de kruidenrijke rand aanvullend leefgebied biedt aan soorten. Zo vinden diverse vogels nestgelegenheid in of onder een haag, en biedt de kruidenrijke akkerrand hen voedsel. Maar let op: een soort als de veldleeuwerik wil juist een open gebied zonder opgaande begroeiing. Kijk dus altijd naar de doelsoort(en) in jouw gebied.

Z-pakket

Een Z-pakket is een flexibel beheerpakket in SCAN-ICT, bedoeld voor maatwerk in gebieden waar reguliere ANLb-pakketten niet volstaan of voor de invulling van beheermaatregelen buiten het ANLb. SCAN-ICT deelt deze Z-pakketten niet met RVO.

WBE

WBE staat voor Wildbeheerenheid, de lokale jagersvereniging binnen een regio. Nederland telt ruim 300 WBE’s, die zich onder meer inzetten voor beheer en behoud van wildpopulaties.

Daarnaast dragen zij vaak bij aan predatorenbeheer in weidevogelgebieden of biotoopverbetering voor soorten, zoals de patrijs.

Watercrassula

Watercrassula (Crassula helmsii) is een invasieve exoot die oorspronkelijk uit Australië en Nieuw-Zeeland komt. Deze geïmporteerde vijverplant heeft zich in Nederland in poelen en vennen weten te vestigen.

Watercrassula vormt dikke, drijvende matten en verdringt inheemse planten, waardoor onderwaterplanten geen licht meer krijgen en een zuurstoftekort in het water kan ontstaan. Dit heeft negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.

De soort is lastig te bestrijden: een afgebroken plantdeeltje van maar 3 millimeter kan al uitgroeien tot een nieuwe plant. Om verdere verspreiding te voorkomen, moeten gereedschap, machines en schoenen na contact met watercrassula zorgvuldig worden schoongemaakt.

Vliegvlug

Vliegvlug betekent dat jonge weidevogels voldoende ontwikkeld zijn om te kunnen vliegen. Dit is een cruciale fase voor hun overleving, omdat ze dan beter kunnen ontsnappen aan predatoren.

De tijd die kuikens nodig hebben om vliegvlug te worden, verschilt per soort. Voor gruttokuikens is dit bijvoorbeeld 24-27 dagen, de kievit heeft iets meer tijd nodig: 35 – 40 dagen.

Waardplant

Waardplanten zijn planten die essentieel zijn voor de voortplanting van rupsen en larven van bepaalde insecten. Zo heeft elke vlindersoort één of meerdere specifieke waardplanten waarop zij haar eitjes afzet, zodat de rupsen bij het uitkomen direct over geschikt voedsel beschikken.

Niet elke plant die insecten van voedsel voorziet, is een waardplant. Een plant is pas een waardplant als deze noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het insect. Een voorbeeld is de pinksterbloem, die onmisbaar is als waardplant voor het oranjetipje.

Naast waardplanten zijn er ook drachtplanten. Deze bieden aan volwassen insecten voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel. Wilgen zijn bijvoorbeeld belangrijke drachtplanten voor wilde bijen.

Verschralen

Verschralen is een ecologische term voor het verminderen van de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem, waardoor de vegetiegroei wordt beperkt.

In het agrarisch natuurbeheer is het passender om te spreken over het verlagen van de gewasopbrengst in plaats van verschralen. Het doel is namelijk niet om voedselarm schraalland te creëren, maar een perceel waar de gewasproductie laag genoeg is waardoor het ruimte biedt aan allerlei kruiden, terwijl het gras nog steeds een functionele opbrengst heeft.

De maatregelen die de meeste invloed hebben op verschralen / het verlagen van de gewasopbrengst zijn geen bemesting, maaien en het afvoeren van het maaisel.

Verstoringsafstand

Verstoringsafstanden zijn de afstanden waarbinnen minder dieren zich vestigen door de aanwezigheid van een verstoringsbron.

De gevoeligheid voor verstoring verschilt per soort, waarbij grutto en veldleeuwerik de meest gevoelige weidevogels zijn.

VerstoringsbronAfstand (m)
Gemeentelijke weg50
Provinciale weg100
Autosnelweg150
Spoorlijn (intercity)150
Spoorlijn (lokaal)100
Fietspad50
Opgaande begroeiing (< 0,5 ha)200
Bos (> 0,5 ha)250
Rietland200
Hoogspanningsleiding100
Hoogspanningsleiding 380 kV150
Bebouwing (buiten bebouwde kom)200
Bebouwing (bebouwde kom)300
Gaswinstation325
Windturbines200
Bron: Ecologie van weidevogels – Altenburg & Wymenga (2014)
M.u.v. Hoogspanningsleiding 380Kv. Bron: Effecten NW380Kv EOS-VVL op weidevogels – Tauw (2016)

Vals zaaibed

Bij een vals zaaibed maak je de grond klaar alsof er direct gezaaid wordt, maar het zaaien volgt pas na ongeveer twee weken. In deze weken kiemen aanwezige onkruidzaden en komen ze op. Door deze onkruiden vervolgens te verwijderen, ontstaat een relatief onkruidvrij zaaibed voor de gewenste gewassen of mengsels. Dit helpt om een sterke veronkruiding door eenjarige onkruiden te voorkomen.

Triticale

Triticale is een graansoort ontstaan uit een kruising van tarwe (Triticum) en rogge (Secale). Het combineert de hoge opbrengst van tarwe met de winterhardheid en ziektebestendigheid van rogge. Triticale wordt vooral geteeld als veevoer.

TBO

TBO staat voor Terrein Beherende Organisatie. Dat zijn in ons werkveld vaak Staatsbosbeheer, Natuurmomenten, soms de provinciale landschappen of regionale stichtingen met een natuurdoelstelling. TBO’s bezitten en/of beheren grote stukken grond in het landelijk gebied en zijn daarmee een belangrijke partner in het realiseren van onze doelstellingen.

Stobbe

Een stobbe of stoof is het restant van de boom of struik die na het zagen (afzetten) blijft staan en weer zal uitlopen. Stobben horen bij hakhoutbeheer.

Stikstofgebruiksnorm

De stikstofgebruiksnorm is de maximale hoeveelheid stikstof uit meststoffen die een boer per hectare mag gebruiken. De hoogte ervan is afhankelijk van het gewas en de grondsoort.

Doel van deze norm is het beschermen van de water- en bodemkwaliteit.

Sinusbeheer

Sinusbeheer is een aanpak waarbij in fasen en in slingerende (sinusvormige) patronen wordt gemaaid. Per maaibeurt blijft ongeveer 40% van de vegetatie staan. Dit zorgt voor variatie in vegetatiestructuur en bloeitijden, wat de biodiversiteit bevordert.

Voor boeren is deze methode vaak lastig in te passen, maar bij particulieren met een klein perceel botanisch grasland of boomgaard is dit vaak wel bespreekbaar.

Schonen

Schonen is het handmatig of machinaal onderhouden van poelen, natuurvriendelijke oevers of sloten, waarbij plantenresten en ander organisch materiaal worden verwijderd.

Zonder tijdig schonen groeien poelen en sloten dicht, wat leidt tot een afname van de biodiversiteit.

SCAN-ICT

Dit is het ICT-systeem dat agrarische collectieven hanteren voor het vastleggen van alle afspraken over ANLb.

  • SCAN-GIS toont op kaarten waar welke beheerpakketten zijn afgesloten. Daarnaast zijn hier de begrenzingen van de leefgebieden zichtbaar, inclusief Categorie Water en Klimaat.
  • SCAN-Office bevat de bijbehorende beheercontracten en overige deelnemerinformatie.

Rui

De rui is het natuurlijke proces waarbij vogels hun oude veren geleidelijk afwerpen en vernieuwen. Dit vindt meestal jaarlijks plaats.

Rooigewas

Rooigewassen zijn gewassen waarvan de oogst uit de grond wordt gehaald, zoals aardappelen, bieten en wortelen. Het oogsten heet dan rooien.

Populatie

Een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven.

Peilbesluit

Een peilbesluit is een officieel document waarin het waterschap de waterhoogte voor een bepaald gebied vastlegt.

Het peilbesluit benoemt zowel een zomer- als een winterpeil. Het zomerpeil is hoger om voldoende water beschikbaar te hebben voor de landbouw en natuur in de droge maanden. Het winterpeil ligt lager om wateroverlast te voorkomen in de regenrijke periode.

Overstaanders

Het woord zegt het eigenlijk al: overstaanders zijn de bomen die je niet zaagt bij het hakhoutbeheer, maar blijven staan.

Graslandtypen en ontwikkelingsfases

Binnen het ANLb wordt vaak gewerkt met vijf graslandtypen, zoals gedefinieerd door Wim Schippers in zijn Veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Deze graslandtypen (ook wel fases), geven de mate van kruidenrijkdom en de gewasopbrengst weer:

  • Fase / type 0 Engels raaigras
  • Fase / type 1 Grassenmix
  • Fase / type 2d Dominant stadium
  • Fase / type 2 Grassenmix – plus
  • Fase / type 3 Gras-kruidenmix
  • Fase / type 4 Bloemrijk grasland
  • Fase / type 5 Schraalland

Het doel van veel ANLb-graslandpakketten is om type 3 (Gras-kruidenmix) of type 4 (Bloemrijk grasland) te bereiken, met tenminste 15 – 20 verschillende grassen en kruiden per 25 m2.

Een uitgebreide toelichting is te vinden op de pagina Ontwikkeling kruidenrijk(er) grasland.

Nestsucces

Nestsucces betekent het percentage nesten dat succesvol uitkomt, oftewel de nesten die minimaal één kuiken voortbrengen. Dit wordt ook wel broedsucces genoemd.

Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan (vaak afgekort tot NBP) is het provinciale beleidskader voor (agrarisch) natuurbeheer en bestaat uit twee onderdelen:

  • Tekst: Het plan beschrijft de doelen die de provincie wil bereiken met het ANLb. Per leefgebied staan diverse criteria genoemd waarmee collectieven rekening moeten houden. RVO toetst hier deels op bij de beoordeling van gebiedsaanvragen.
  • Kaart: Het Natuurbeheerplan bevat een kaart met de begrenzing van alle leefgebieden en, indien van toepassing, Categorie Water en/of Klimaat. ANLb-subsidie is mogelijk binnen de op de kaart aangegeven gebieden, ook wel ‘de begrenzing’ genoemd. RVO toetst hierop bij de beoordeling van betaalverzoeken.

Last-minute beheer

Een groot deel van het weidevogelbeheer bestaat uit meerjarige beheercontracten die voorafgaand aan het weidevogelseizoen worden afgesloten. Lastminutebeheer biedt een flexibele aanvulling om in te spelen op specifieke situaties tijdens het seizoen, zoals:

  • Het verlengen van de rustperiode in een bestaand beheercontract wanneer er nog kuikens of legsels in het perceel aanwezig zijn
  • Het alsnog afsluiten van een beheercontract op een perceel waar nog geen beheer ligt

Last-minute beheer gaat om beheerafspraken die alleen voor het lopende weidevogelseizoen gelden.

Kuikenoverleving

Kuikenoverleving is het percentage jonge vogels dat de kwetsbare periode na het uitkomen van de nesten overleeft tot ze vliegvlug zijn: voldoende ontwikkeld om te kunnen vliegen.

Een voldoende hoge kuikenoverleving is essentieel voor het behoud en de groei van weidevogelpopulaties.

Kuikenland

Onder kuikenland verstaan we percelen die geschikt zijn voor het opgroeien van weidevogeljongen. Zowel de kuikens als hun ouders vinden hier voldoende voedsel en beschutting.

Instandhoudingsbemesting

Instandhoudingsbemesting betekent dat de bemesting gericht is op het behoud van de bestaande bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst. Dit in tegenstelling tot reguliere bemesting, waarbij het doel is dat de bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst toeneemt.

Insecticiden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen insecten.

Inheems, streekeigen en autochtoon

Inheemse soorten zijn planten en dieren die van nature voorkomen in Nederland.

Autochtoon betekent dat het zaad of plantmateriaal niet alleen van een inheemse soort is, maar ook uit Nederland afkomstig is. De groei en bloeiperiodes van deze planten en bomen zijn afgestemd op insecten en vogels die afhankelijk zijn van hun blad, nectar en stuifmeel. Zo is een éénstijlige meidoorn uit Italië wel inheems, maar niet autochtoon.

Streekeigen verwijst naar soorten die niet van nature in Nederland voorkomen, maar al generaties lang worden aangeplant en deel uitmaken van het landschap. Stinzenplanten op landgoederen zijn hier een voorbeeld van.

Indicatorsoorten

In veel ANLb-pakketten is de voorwaarde opgenomen dat op het perceel een minimaal aantal soorten aanwezig moeten zijn die op de indicatorsoortenlijst staan. De actuele lijst is te vinden op de website van BIJ12 onder Downloads – tabellen, lijsten en bijlagen. De soorten op deze lijst zijn geselecteerd als indicatie voor geen of beperkte bemesting (en dus niet als indicatie voor kruidenrijkdom).

Het behalen van het vereiste aantal soorten op de indicatorsoortenlijst betekent dan ook niet automatisch dat een perceel een hoge kruidenrijkdom of biodiversiteit heeft.

Herbiciden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen onkruiden.

Habitat

Een mooi woord voor leefgebied: de omgeving waar een bepaalde plant- of diersoort leeft. Een habitat beschrijft de eisen die één specifieke soort stelt aan zijn leefomgeving, ten aan zien van de 4 V’s: Voedsel, Veiligheid, Voortplanting en Verbinding.

GVE

Groot Vee Eenheid: een standaardmaat om verschillende soorten vee te vergelijken, waarbij één GVE gelijk staat aan één volwassen melkkoe.

In het ANLb geldt de volgende berekening:

SoortLeeftijdGVE
RunderenJonger dan 6 maanden0,4
6 maanden t/m 2 jaar0,6
Ouder dan 2 jaar1
PaardachtigenJonger dan 6 maanden0,4
Ouder dan 6 maanden1
Schapen, lammeren,
geiten en alpaca's
0,15

Groenbemester en vanggewas

Een groenbemester en een vanggewas zijn beiden gewassen die worden geteeld om de bodemkwaliteit te verbeteren, maar ze hebben een iets andere functie:

  • Groenbemester: richt zich primair op bodemverbetering en het toevoegen van organische stof
  • Vanggewas: richt zich primair op het voorkomen dat meststoffen, met name stikstof, uit de bodem wegspoelen naar het grond- en oppervlaktewater

De term vanggewas wordt gebruikt als het gaat om verplichtingen. Zo hanteert RVO een specifieke lijst met toegestane vanggewassen.

Fosfaatmobilisatie

Op sommige percelen bevat de bodem een flinke hoeveelheid fosfaat. In de bodem is fosfaat in principe gebonden aan ijzer(oxiden) en is er niet zoveel aan de hand. Wanneer de bodem echter langdurig verzadigd raakt met water, lossen deze ijzerdeeltjes op en komt het fosfaat wel vrij. Dit proces heet fosfaatmobilisatie.

Wanneer fosfaat vrijkomt in het water van een plasdras, verslechtert de waterkwaliteit. Dat is niet alleen nadelig voor het plasdrasperceel zelf, maar brengt ook risico’s met zich mee voor het nabijgelegen oppervlaktewater.

De belangrijkste maatregel om dit te voorkomen, is het waterpeil in de plasdras in laatste weken van de beheerperiode langzaam op natuurlijke wijze te laten zakken. Zo voorkom je dat mogelijk fosfaatrijk water in het oppervlaktewater terechtkomt.

Foerageren

Foerageren is fijn ecologen jargon en betekent: het zoeken en verzamelen van voedsel door dieren in hun natuurlijke omgeving.

Exoot

Een exoot is een plant- of diersoort die van nature niet in Nederland voorkomt, maar door de mens is geïntroduceerd. Sommige exoten kunnen ernstige schade aanrichten aan de lokale biodiversiteit en ecosystemen door inheemse soorten te verdringen.

Bekende voorbeelden zijn Amerikaanse vogelkers, watercrassula, Japanse duizendknoop of de Amerikaanse rivierkreeft. Zie ook: www.invasieve-exoten.info.

Doorwaadbaar

De doorwaadbaarheid van percelen gaat om het gemak, waarmee jonge weidevogels zich door het gewas kunnen verplaatsen om voedsel te zoeken. Dit is cruciaal voor hun groei en overleving.

Een dicht en zwaar gewas vermindert de doorwaadbaarheid, dit kost kuikens meer energie bij het vangen van insecten.

Doelsoorten

Doelsoorten zijn specifieke plant- en diersoorten, waarvoor gerichte maatregelen worden genomen om hun leefgebied, populatie en overlevingskansen te verbeteren.

Cumulatie

Cumulatie is een duur woord voor stapeling. Als cumulatie is toegestaan, dan betekent dit dat je op dezelfde oppervlakte meerdere ANLb-pakketten mag afsluiten, dus ‘boven op’ elkaar. Je tekent ze ook in SCAN-GIS op dezelfde plek in.

In het jaarlijkse overzicht met alle ANLb-pakketten geeft BoerenNatuur ook een cumulatietabel weer: hierin kan je zien welke pakketten je mag stapelen.

Categorie Water en Klimaat

Naast de leefgebieden Open grasland, Open akker en Dooradering kent het ANLb ook een Categorie Water en een Categorie Klimaat.
 
De beheerpakketten voor Categorie Water en Klimaat richten zich niet specifiek op doelsoorten, maar op het verbeteren van de waterkwaliteit, waterberging en klimaatadaptatie.

BTS-telling

BTS staat voor Bruto Territoriaal Succes en geeft inzicht in het aantal uitgekomen nesten, en daarmee het broedsucces, van de grutto in een specifiek weidevogelgebied.

De telling verloopt in twee ronden:

  • Eerste ronde (eind april, begin mei): telling van het aantal broedparen / territoria
  • Tweede ronde (eind mei): telling van het aantal gezinnen met jongen

De BTS wordt uitgedrukt als een percentage, te berekenen door het aantal gezinnen met jongen (2e telronde) te delen door het aantal broedparen/territoria (1e telronde). Een BTS van boven de 65% geldt over het algemeen als nodig voor het in stand houden van de populatie grutto’s.

Bloeden

Het bloeden van bomen verwijst naar het uitstromen van sap na het snoeien. Dit gebeurt als de boom op het verkeerde moment wordt gesnoeid. Sterk bloeden kan de boom verzwakken waardoor deze vatbaarder is voor ziektes en mogelijk niet goed meer uitloopt.

ABC-bomen is de verzamelnaam van een aantal bomen die dit verschijnsel kennen: de Acer (esdoorn), Betula(berk) en Carpinus (haagbeuk). Ook de Juglans (notenboom) en de Vitis (druif) kunnen bloeden.

Door deze bomen alleen te snoeien wanneer ze volledig in het blad zitten, voorkom je bloeden. Hou wel rekening met de toegestane onderhoudsperiode in de pakketvoorwaarden.

Biotoop

Een duidelijk afgebakend gebied met specifieke kenmerken. Denk aan een bos, poel, grasland, boomgaard, etc.

Beheereis

ANLb-pakketten kennen beheereisen (ook wel beheeractiviteiten genoemd) en aanvullende beheervoorschriften. Dit geheel samen zijn de voorwaarden waar deelnemers ANLb aan moeten voldoen.

Beheereisen zijn daarbij specifieke subsidiabele activiteiten: ze vormen de basis voor de vergoeding van elk beheerpakket en bevatten de eisen waar RVO en de NVWA op controleren.

ANLb-leefgebied

Het ANLb gaat uit van een leefgebiedenbenadering. Dat wil zeggen dat de inzet erop is gericht om gebieden zo in te richten en te beheren, dat ze geschikt zijn als leefgebied voor een soort of groep van soorten.

 

Het ANLb onderscheidt drie soorten leefgebieden:

  • Leefgebied Open grasland voor weidevogels
  • Leefgebied Open akker voor akkervogels
  • Leefgebied Dooradering voor (soorten van) ecologische verbindingen

Afzetten

Afzetten van een beplanting betekent het op 20 – 30 centimeter boven de grond afzagen van bomen en struiken, zodat ze daarna opnieuw kunnen uitlopen. Afzetten hoort bij hakhoutbeheer.

(A)biotisch

De termen biotisch en abiotisch worden vaak gebruikt in de ecologie.

  • Biotische factoren verwijzen naar de interactie met verschillende plant- en diersoorten. Denk aan predatie of voedsel (zoals insecten of zaden).
  • Abiotische factoren omvat alle niet-levende omstandigheden, zoals PH-waarde, temperatuur, etc.

AAN-Landbouw en AAN-Landschap

AAN staat voor Agrarisch Areaal Nederland. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hanteert een zogenaamde AAN-laag in de beoordeling van ANLb-subsidies.

Deze kaartlaag kent een:

  • AAN-Landbouw: alles dat hierbinnen ligt wordt beschouwd als landbouwgrond
  • AAN-Landschap: hierbinnen vallen landschapselementen

Hunger gap

De hunger gap (honger kloof) is de periode in het vroege voorjaar, meestal tussen februari en april, waarin voedsel zoals insecten en zaden schaars is. Dit komt doordat de wintervoorraden zijn uitgeput, terwijl het nieuwe groeiseizoen (met nieuw voedsel) nog niet op gang is gekomen.