13 Botanisch grasland

Rob Geerts (VALA)

13 Botanisch grasland

13 Botanisch grasland

Dit pakket is het zusje van pakket 5 Kruidenrijk grasland, maar wordt met name (maar niet uitsluitend) ingezet in leefgebied Dooradering. De nectar van bloeiende kruiden is voedsel voor insecten, die op hun beurt weer voedsel vormen voor diverse vogels.

Dit pakket kent ook een variant met een late en lange rustperiode, specifiek voor de kwartelkoning. De kwartelkoning maakt, naast een aantal akkerpercelen in met name Groningen, ook regelmatig gebruik van hooilanden langs de grote rivieren.

Wanneer maaien?

Wat het beste moment is om te maaien, is vooraf afhankelijk van het type grasland op het perceel.

Het doel van dit pakket is om graslandtype 3 (Gras-kruidenmix) of type 4 (Bloemrijk grasland) te realiseren. Type 3 kenmerkt zich door 15 – 20 verschillende grassen en kruiden per 25 m2, bij type 4 gaat het om 20 – 40 soorten. 

De 2e helft van juni pas maaien, is alléén verstandig als het perceel al soortenrijk is. Als dit niet het geval is en bepaalde grassen als bijvoorbeeld witbol sterk domineren, is eerder maaien wenselijk: in de 2e helft van mei.

Op de pagina Ontwikkelen kruidenrijk(er) grasland vind je concrete handvatten over het beste moment om te maaien.

Ook goed om te weten: als je dit pakket afsluit, dan moeten volgens de beheereisen op het perceel al 4 soorten aanwezig zijn van de indicatorsoortenlijst. Als deze 4 soorten er staan, zegt dat nog niets over de kruidenrijkdom van het perceel.

Insectenvriendelijk maaien

Robert Boevink (VALA)

Een paar belangrijke aandachtspunten bij het maaien van graslanden ten gunste van insecten:

  • Doe kalm aan
    Je kunt je voorstellen dat een grote maaibreedte (bijvoorbeeld bij een front- en zijmaaier samen) in combinatie met een hoge maaisnelheid de overlevingskansen van insecten (en andere fauna) flink verlagen. Kalm aan dus!
  • Maai gefaseerd
    Bij gefaseerd maaien laat je bij elke maaibeurt een deel van de vegetatie staan. Het liefst 15 – 30% van het meest kruidenrijke en zonnige deel. Zo blijft voor insecten voedsel en beschutting beschikbaar. Door tussen de maaibeurten tijd te laten, kan de vegetatie weer hergroeien en ontstaat variatie. Je kunt kiezen voor specifiek sinusbeheer of gewoon stroken laten overstaan. Laat ook in de winterperiode een deel staan.
  • Klepel niet
    Maaien is per definitie een ingrijpende maatregel voor insecten. Klepelen is daarbij echt funest: slechts 20% van de aanwezige insecten overleeft dat. Hoe meer de vegetatie intact blijft bij het maaien, hoe groter de overlevingskans. Bij gebruik van de schotelmaaier stijgt dat percentage daardoor al naar 40%.

Welk deel laat ik staan bij elke maaibeurt?

Percelen met 1 – 2 maaibeurten per jaar

  • Het gaat dan vaak om een maaibeurt in juni en september. Het deel dat je bij de 1e maaibeurt laat staan, maai je de 2e keer gewoon weer mee.
  • De tijd tussen beide maaibeurten is dan voor de meeste insecten voldoende om een levenscyclus te voltooien.

Percelen met 3 maaibeurten per jaar

  • Maai het deel dat je bij de 1e maaibeurt laat staan, pas weer bij de 3e maaibeurt
  • De tijd tussen twee maaibeurten is anders te kort voor insecten een levenscyclus af te ronden.

Of het nou 1 of 3 maaibeurten is/zijn: laat altijd een stuk overstaan in de winter.

Percelen met een nog hogere maaifrequentie

  • Ligt de maaifrequentie nog hoger dan 3 x per jaar? Kijk dan kritisch of dit beheerpakket wel het juiste is.
  • Is de gewasproductie nog erg hoog en voeren grassen de boventoon? Dan is pakket 41 Ontwikkeling kruidenrijk grasland waarschijnlijk meer geschikt.
  • Is het perceel wel kruidenrijk, maar wil de boer zelf vaker maaien? Kijk dan of deelname aan ANLb wel passend is. Het doel van botanisch grasland is het bieden van Voedsel, Voorplanting of Veiligheid aan dieren. Dat gaat niet goed samen met zeer intensief (maai)beheer.

Randenbeheer met name aan de zonzijde

botanisch hooiland
Robert Boevink (VALA)

Zorg ook voor een geschikt landbiotoop

Randenbeheer is met name zinvol langs landschapselementen zoals houtsingels, bosjes, natuurvriendelijke oevers en sloten. Je zorgt daarmee voor een extra zone met extensief beheer, waar veel soorten voedsel, veiligheid of zelfs een voortplantingslocatie kunnen vinden.

Het is logisch dat een boer randen het liefst aan de noordzijde van beplanting ziet: vanwege de schaduw is de gewasopbrengst hier toch al lager. Als de randen rondom het hele perceel worden afgesloten: logisch dat een deel dan in de schaduw ligt. Sluit je op slechts een deel van het perceel randenbeheer af? Doe dit dan alleen op zonnige delen. Hier ontwikkelen zich meer kruiden en insecten zitten ook graag in de zon. Oftewel: de biodiversiteitswaarde van de rand is hier veel groter.

Instandhoudingsbemesting

Wanneer de gewenste gewasproductie (5-7 ton droge stof per hectare per jaar) is bereikt, is instandhoudingsbemesting zinvol. Daarmee voorkom je dat de droge stof opbrengst per jaar té laag wordt en de kruidenrijkdom onbedoeld weer afneemt. Dit speelt met name op zandgronden.

Jaarlijks bemesten is niet verstandig, maar eens per 3 jaar bemesten met 10 ton vaste mest per hectare wel. Deze mestgift gaat verzuring van de bodem tegen. Bekalken in het najaar voorkomt ook verzuring van de bodem. Kies dan een traag werkende kalksoort, zodat de bodem niet in één keer een grote schok te verwerken krijgt.

Rustperiode voor de kwartelkoning

Er zijn op dit moment ook drie pakketvarianten met een rustperiode vanaf 15 juni. Deze zijn bedoeld voor graslandpercelen, waar kwartelkoningen zijn gesignaleerd. Deze soort arriveert pas in mei in Nederland, waar ze vervolgens graag broeden op bloemrijke hooilanden in uiterwaarden van de grote rivieren, mits de vegetatie daar op dat moment minstens 20 centimeter hoog is. Begin juni brengen vrijwilligers van Sovon in beeld op welke percelen kwartelkoningen zitten. Jaarlijks kan dat sterk variëren.

Vanaf het moment dat de kwartelkoning op het perceel arriveert, is een rustperiode (niet maaien) wenselijk, tot het eind van hun broedperiode. Minimaal tot eind juli (dan zijn de kuikens van het 1e broedsel vliegvlug), maar liever nog tot eind augustus (dan zijn ook de kuikens van een 2e broedsel vliegvlug).

Doordat pas juni duidelijk is waar een rustperiode voor de kwartelkoning zinvol is, is (zonder kortingen) ANLb afsluiten best lastig in verband met de uiterste momenten om nieuw of gewijzigd beheer in te dienen bij RVO. Direct beheer afsluiten met een rustperiode voor de kwartelkoning is in principe niet verstandig: jaarlijks dusdanig laat maaien is niet gunstig voor (het vergroten van) de kruidenrijkdom.

Heb je het typische ‘crex crex’ geluid van een kwartelkoning gehoord? Meld het dan op waarneming.nl!

Beheer voor de kwartelkoning in SCAN-GIS

Situatie 1: Er ligt nog géén ANLb-pakket 13 op het perceel

  • In dat geval wil je direct pakketvariant 13 e, f of g afsluiten.
  • Dit intekenen moet in principe 7 dagen voor 1 april (= moment waarop de NVWA een perceel op indicatorsoorten kan toetsen).
  • Deze 25 maart (7 dagen voor 1 april) is te vroeg: op dat moment is nog helemaal niet duidelijk of de kwartelkoning zich hier gaat vestigen.

Situatie 2: er ligt wél al een ANLb-pakket 13 op het perceel

  • In dit geval wil je het huidige beheer voor botanisch hooiland of weiland (pakketvariant 13a of b) via last-minute beheer wijzigen naar beheer met een rustperiode (pakketvariant 13 e, f of g).
  • Deze wijziging doorvoeren moet in principe 7 dagen voor 15 juni (= moment waarop de NVWA een perceel op de rustperiode kan toetsen).
  • Deze 8 juni (7 dagen voor 15 juni) komt soms net te vroeg: op dit moment is niet altijd bekend of de kwartelkoning zich hier heeft gevestigd.

Heb je als collectief voldoende financiële armslag, dan kan je overwegen beheer voor de kwartelkoning af te sluiten via een Z-pakket, en dit beheer dus niet in te dienen bij RVO. Ook hebben een aantal collectieven met de provincie aparte financiële afspraken gemaakt over last-minute beheer voor de kwartelkoning.

Z-pakket

Een Z-pakket is een flexibel beheerpakket in SCAN-ICT, bedoeld voor maatwerk in gebieden waar reguliere ANLb-pakketten niet volstaan of voor de invulling van beheermaatregelen buiten het ANLb. SCAN-ICT deelt deze Z-pakketten niet met RVO.

WBE

WBE staat voor Wildbeheerenheid, de lokale jagersvereniging binnen een regio. Nederland telt ruim 300 WBE’s, die zich onder meer inzetten voor beheer en behoud van wildpopulaties.

Daarnaast dragen zij vaak bij aan predatorenbeheer in weidevogelgebieden of biotoopverbetering voor soorten, zoals de patrijs.

Watercrassula

Watercrassula (Crassula helmsii) is een invasieve exoot die oorspronkelijk uit Australië en Nieuw-Zeeland komt. Deze geïmporteerde vijverplant heeft zich in Nederland in poelen en vennen weten te vestigen.

Watercrassula vormt dikke, drijvende matten en verdringt inheemse planten, waardoor onderwaterplanten geen licht meer krijgen en een zuurstoftekort in het water kan ontstaan. Dit heeft negatieve gevolgen voor de biodiversiteit.

De soort is lastig te bestrijden: een afgebroken plantdeeltje van maar 3 millimeter kan al uitgroeien tot een nieuwe plant. Om verdere verspreiding te voorkomen, moeten gereedschap, machines en schoenen na contact met watercrassula zorgvuldig worden schoongemaakt.

Vliegvlug

Vliegvlug betekent dat jonge weidevogels voldoende ontwikkeld zijn om te kunnen vliegen. Dit is een cruciale fase voor hun overleving, omdat ze dan beter kunnen ontsnappen aan predatoren.

De tijd die kuikens nodig hebben om vliegvlug te worden, verschilt per soort. Voor gruttokuikens is dit bijvoorbeeld 24-27 dagen, de kievit heeft iets meer tijd nodig: 35 – 40 dagen.

Waardplant

Waardplanten zijn planten die essentieel zijn voor de voortplanting van rupsen en larven van bepaalde insecten. Zo heeft elke vlindersoort één of meerdere specifieke waardplanten waarop zij haar eitjes afzet, zodat de rupsen bij het uitkomen direct over geschikt voedsel beschikken.

Niet elke plant die insecten van voedsel voorziet, is een waardplant. Een plant is pas een waardplant als deze noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het insect. Een voorbeeld is de pinksterbloem, die onmisbaar is als waardplant voor het oranjetipje.

Naast waardplanten zijn er ook drachtplanten. Deze bieden aan volwassen insecten voedsel in de vorm van nectar en stuifmeel. Wilgen zijn bijvoorbeeld belangrijke drachtplanten voor wilde bijen.

Verschralen

Verschralen is een ecologische term voor het verminderen van de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem, waardoor de vegetiegroei wordt beperkt.

In het agrarisch natuurbeheer is het passender om te spreken over het verlagen van de gewasopbrengst in plaats van verschralen. Het doel is namelijk niet om voedselarm schraalland te creëren, maar een perceel waar de gewasproductie laag genoeg is waardoor het ruimte biedt aan allerlei kruiden, terwijl het gras nog steeds een functionele opbrengst heeft.

De maatregelen die de meeste invloed hebben op verschralen / het verlagen van de gewasopbrengst zijn geen bemesting, maaien en het afvoeren van het maaisel.

Verstoringsafstand

Verstoringsafstanden zijn de afstanden waarbinnen minder dieren zich vestigen door de aanwezigheid van een verstoringsbron.

De gevoeligheid voor verstoring verschilt per soort, waarbij grutto en veldleeuwerik de meest gevoelige weidevogels zijn.

VerstoringsbronAfstand (m)
Gemeentelijke weg50
Provinciale weg100
Autosnelweg150
Spoorlijn (intercity)150
Spoorlijn (lokaal)100
Fietspad50
Opgaande begroeiing (< 0,5 ha)200
Bos (> 0,5 ha)250
Rietland200
Hoogspanningsleiding100
Hoogspanningsleiding 380 kV150
Bebouwing (buiten bebouwde kom)200
Bebouwing (bebouwde kom)300
Gaswinstation325
Windturbines200
Bron: Ecologie van weidevogels – Altenburg & Wymenga (2014)
M.u.v. Hoogspanningsleiding 380Kv. Bron: Effecten NW380Kv EOS-VVL op weidevogels – Tauw (2016)

Vals zaaibed

Bij een vals zaaibed maak je de grond klaar alsof er direct gezaaid wordt, maar het zaaien volgt pas na ongeveer twee weken. In deze weken kiemen aanwezige onkruidzaden en komen ze op. Door deze onkruiden vervolgens te verwijderen, ontstaat een relatief onkruidvrij zaaibed voor de gewenste gewassen of mengsels. Dit helpt om een sterke veronkruiding door eenjarige onkruiden te voorkomen.

Triticale

Triticale is een graansoort ontstaan uit een kruising van tarwe (Triticum) en rogge (Secale). Het combineert de hoge opbrengst van tarwe met de winterhardheid en ziektebestendigheid van rogge. Triticale wordt vooral geteeld als veevoer.

TBO

TBO staat voor Terrein Beherende Organisatie. Dat zijn in ons werkveld vaak Staatsbosbeheer, Natuurmomenten, soms de provinciale landschappen of regionale stichtingen met een natuurdoelstelling. TBO’s bezitten en/of beheren grote stukken grond in het landelijk gebied en zijn daarmee een belangrijke partner in het realiseren van onze doelstellingen.

Stobbe

Een stobbe of stoof is het restant van de boom of struik die na het zagen (afzetten) blijft staan en weer zal uitlopen. Stobben horen bij hakhoutbeheer.

Stikstofgebruiksnorm

De stikstofgebruiksnorm is de maximale hoeveelheid stikstof uit meststoffen die een boer per hectare mag gebruiken. De hoogte ervan is afhankelijk van het gewas en de grondsoort.

Doel van deze norm is het beschermen van de water- en bodemkwaliteit.

Sinusbeheer

Sinusbeheer is een aanpak waarbij in fasen en in slingerende (sinusvormige) patronen wordt gemaaid. Per maaibeurt blijft ongeveer 40% van de vegetatie staan. Dit zorgt voor variatie in vegetatiestructuur en bloeitijden, wat de biodiversiteit bevordert.

Voor boeren is deze methode vaak lastig in te passen, maar bij particulieren met een klein perceel botanisch grasland of boomgaard is dit vaak wel bespreekbaar.

Schonen

Schonen is het handmatig of machinaal onderhouden van poelen, natuurvriendelijke oevers of sloten, waarbij plantenresten en ander organisch materiaal worden verwijderd.

Zonder tijdig schonen groeien poelen en sloten dicht, wat leidt tot een afname van de biodiversiteit.

SCAN-ICT

Dit is het ICT-systeem dat agrarische collectieven hanteren voor het vastleggen van alle afspraken over ANLb.

  • SCAN-GIS toont op kaarten waar welke beheerpakketten zijn afgesloten. Daarnaast zijn hier de begrenzingen van de leefgebieden zichtbaar, inclusief Categorie Water en Klimaat.
  • SCAN-Office bevat de bijbehorende beheercontracten en overige deelnemerinformatie.

Rui

De rui is het natuurlijke proces waarbij vogels hun oude veren geleidelijk afwerpen en vernieuwen. Dit vindt meestal jaarlijks plaats.

Rooigewas

Rooigewassen zijn gewassen waarvan de oogst uit de grond wordt gehaald, zoals aardappelen, bieten en wortelen. Het oogsten heet dan rooien.

Populatie

Een groep individuen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven.

Peilbesluit

Een peilbesluit is een officieel document waarin het waterschap de waterhoogte voor een bepaald gebied vastlegt.

Het peilbesluit benoemt zowel een zomer- als een winterpeil. Het zomerpeil is hoger om voldoende water beschikbaar te hebben voor de landbouw en natuur in de droge maanden. Het winterpeil ligt lager om wateroverlast te voorkomen in de regenrijke periode.

Overstaanders

Het woord zegt het eigenlijk al: overstaanders zijn de bomen die je niet zaagt bij het hakhoutbeheer, maar blijven staan.

Graslandtypen en ontwikkelingsfases

Binnen het ANLb wordt vaak gewerkt met vijf graslandtypen, zoals gedefinieerd door Wim Schippers in zijn Veldgids Ontwikkelen van kruidenrijk grasland. Deze graslandtypen (ook wel fases), geven de mate van kruidenrijkdom en de gewasopbrengst weer:

  • Fase / type 0 Engels raaigras
  • Fase / type 1 Grassenmix
  • Fase / type 2d Dominant stadium
  • Fase / type 2 Grassenmix – plus
  • Fase / type 3 Gras-kruidenmix
  • Fase / type 4 Bloemrijk grasland
  • Fase / type 5 Schraalland

Het doel van veel ANLb-graslandpakketten is om type 3 (Gras-kruidenmix) of type 4 (Bloemrijk grasland) te bereiken, met tenminste 15 – 20 verschillende grassen en kruiden per 25 m2.

Een uitgebreide toelichting is te vinden op de pagina Ontwikkeling kruidenrijk(er) grasland.

Nestsucces

Nestsucces betekent het percentage nesten dat succesvol uitkomt, oftewel de nesten die minimaal één kuiken voortbrengen. Dit wordt ook wel broedsucces genoemd.

Natuurbeheerplan

Het Natuurbeheerplan (vaak afgekort tot NBP) is het provinciale beleidskader voor (agrarisch) natuurbeheer en bestaat uit twee onderdelen:

  • Tekst: Het plan beschrijft de doelen die de provincie wil bereiken met het ANLb. Per leefgebied staan diverse criteria genoemd waarmee collectieven rekening moeten houden. RVO toetst hier deels op bij de beoordeling van gebiedsaanvragen.
  • Kaart: Het Natuurbeheerplan bevat een kaart met de begrenzing van alle leefgebieden en, indien van toepassing, Categorie Water en/of Klimaat. ANLb-subsidie is mogelijk binnen de op de kaart aangegeven gebieden, ook wel ‘de begrenzing’ genoemd. RVO toetst hierop bij de beoordeling van betaalverzoeken.

Last-minute beheer

Een groot deel van het weidevogelbeheer bestaat uit meerjarige beheercontracten die voorafgaand aan het weidevogelseizoen worden afgesloten. Lastminutebeheer biedt een flexibele aanvulling om in te spelen op specifieke situaties tijdens het seizoen, zoals:

  • Het verlengen van de rustperiode in een bestaand beheercontract wanneer er nog kuikens of legsels in het perceel aanwezig zijn
  • Het alsnog afsluiten van een beheercontract op een perceel waar nog geen beheer ligt

Last-minute beheer gaat om beheerafspraken die alleen voor het lopende weidevogelseizoen gelden.

Kuikenoverleving

Kuikenoverleving is het percentage jonge vogels dat de kwetsbare periode na het uitkomen van de nesten overleeft tot ze vliegvlug zijn: voldoende ontwikkeld om te kunnen vliegen.

Een voldoende hoge kuikenoverleving is essentieel voor het behoud en de groei van weidevogelpopulaties.

Kuikenland

Onder kuikenland verstaan we percelen die geschikt zijn voor het opgroeien van weidevogeljongen. Zowel de kuikens als hun ouders vinden hier voldoende voedsel en beschutting.

Instandhoudingsbemesting

Instandhoudingsbemesting betekent dat de bemesting gericht is op het behoud van de bestaande bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst. Dit in tegenstelling tot reguliere bemesting, waarbij het doel is dat de bodemvruchtbaarheid en gewasopbrengst toeneemt.

Insecticiden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen insecten.

Inheems, streekeigen en autochtoon

Inheemse soorten zijn planten en dieren die van nature voorkomen in Nederland.

Autochtoon betekent dat het zaad of plantmateriaal niet alleen van een inheemse soort is, maar ook uit Nederland afkomstig is. De groei en bloeiperiodes van deze planten en bomen zijn afgestemd op insecten en vogels die afhankelijk zijn van hun blad, nectar en stuifmeel. Zo is een éénstijlige meidoorn uit Italië wel inheems, maar niet autochtoon.

Streekeigen verwijst naar soorten die niet van nature in Nederland voorkomen, maar al generaties lang worden aangeplant en deel uitmaken van het landschap. Stinzenplanten op landgoederen zijn hier een voorbeeld van.

Indicatorsoorten

In veel ANLb-pakketten is de voorwaarde opgenomen dat op het perceel een minimaal aantal soorten aanwezig moeten zijn die op de indicatorsoortenlijst staan. De actuele lijst is te vinden op de website van BIJ12 onder Downloads – tabellen, lijsten en bijlagen. De soorten op deze lijst zijn geselecteerd als indicatie voor geen of beperkte bemesting (en dus niet als indicatie voor kruidenrijkdom).

Het behalen van het vereiste aantal soorten op de indicatorsoortenlijst betekent dan ook niet automatisch dat een perceel een hoge kruidenrijkdom of biodiversiteit heeft.

Herbiciden

Chemische bestrijdingsmiddelen tegen onkruiden.

Habitat

Een mooi woord voor leefgebied: de omgeving waar een bepaalde plant- of diersoort leeft. Een habitat beschrijft de eisen die één specifieke soort stelt aan zijn leefomgeving, ten aan zien van de 4 V’s: Voedsel, Veiligheid, Voortplanting en Verbinding.

GVE

Groot Vee Eenheid: een standaardmaat om verschillende soorten vee te vergelijken, waarbij één GVE gelijk staat aan één volwassen melkkoe.

In het ANLb geldt de volgende berekening:

SoortLeeftijdGVE
RunderenJonger dan 6 maanden0,4
6 maanden t/m 2 jaar0,6
Ouder dan 2 jaar1
PaardachtigenJonger dan 6 maanden0,4
Ouder dan 6 maanden1
Schapen, lammeren,
geiten en alpaca's
0,15

Groenbemester en vanggewas

Een groenbemester en een vanggewas zijn beiden gewassen die worden geteeld om de bodemkwaliteit te verbeteren, maar ze hebben een iets andere functie:

  • Groenbemester: richt zich primair op bodemverbetering en het toevoegen van organische stof
  • Vanggewas: richt zich primair op het voorkomen dat meststoffen, met name stikstof, uit de bodem wegspoelen naar het grond- en oppervlaktewater

De term vanggewas wordt gebruikt als het gaat om verplichtingen. Zo hanteert RVO een specifieke lijst met toegestane vanggewassen.

Fosfaatmobilisatie

Op sommige percelen bevat de bodem een flinke hoeveelheid fosfaat. In de bodem is fosfaat in principe gebonden aan ijzer(oxiden) en is er niet zoveel aan de hand. Wanneer de bodem echter langdurig verzadigd raakt met water, lossen deze ijzerdeeltjes op en komt het fosfaat wel vrij. Dit proces heet fosfaatmobilisatie.

Wanneer fosfaat vrijkomt in het water van een plasdras, verslechtert de waterkwaliteit. Dat is niet alleen nadelig voor het plasdrasperceel zelf, maar brengt ook risico’s met zich mee voor het nabijgelegen oppervlaktewater.

De belangrijkste maatregel om dit te voorkomen, is het waterpeil in de plasdras in laatste weken van de beheerperiode langzaam op natuurlijke wijze te laten zakken. Zo voorkom je dat mogelijk fosfaatrijk water in het oppervlaktewater terechtkomt.

Foerageren

Foerageren is fijn ecologen jargon en betekent: het zoeken en verzamelen van voedsel door dieren in hun natuurlijke omgeving.

Exoot

Een exoot is een plant- of diersoort die van nature niet in Nederland voorkomt, maar door de mens is geïntroduceerd. Sommige exoten kunnen ernstige schade aanrichten aan de lokale biodiversiteit en ecosystemen door inheemse soorten te verdringen.

Bekende voorbeelden zijn Amerikaanse vogelkers, watercrassula, Japanse duizendknoop of de Amerikaanse rivierkreeft. Zie ook: www.invasieve-exoten.info.

Doorwaadbaar

De doorwaadbaarheid van percelen gaat om het gemak, waarmee jonge weidevogels zich door het gewas kunnen verplaatsen om voedsel te zoeken. Dit is cruciaal voor hun groei en overleving.

Een dicht en zwaar gewas vermindert de doorwaadbaarheid, dit kost kuikens meer energie bij het vangen van insecten.

Doelsoorten

Doelsoorten zijn specifieke plant- en diersoorten, waarvoor gerichte maatregelen worden genomen om hun leefgebied, populatie en overlevingskansen te verbeteren.

Cumulatie

Cumulatie is een duur woord voor stapeling. Als cumulatie is toegestaan, dan betekent dit dat je op dezelfde oppervlakte meerdere ANLb-pakketten mag afsluiten, dus ‘boven op’ elkaar. Je tekent ze ook in SCAN-GIS op dezelfde plek in.

In het jaarlijkse overzicht met alle ANLb-pakketten geeft BoerenNatuur ook een cumulatietabel weer: hierin kan je zien welke pakketten je mag stapelen.

Categorie Water en Klimaat

Naast de leefgebieden Open grasland, Open akker en Dooradering kent het ANLb ook een Categorie Water en een Categorie Klimaat.
 
De beheerpakketten voor Categorie Water en Klimaat richten zich niet specifiek op doelsoorten, maar op het verbeteren van de waterkwaliteit, waterberging en klimaatadaptatie.

BTS-telling

BTS staat voor Bruto Territoriaal Succes en geeft inzicht in het aantal uitgekomen nesten, en daarmee het broedsucces, van de grutto in een specifiek weidevogelgebied.

De telling verloopt in twee ronden:

  • Eerste ronde (eind april, begin mei): telling van het aantal broedparen / territoria
  • Tweede ronde (eind mei): telling van het aantal gezinnen met jongen

De BTS wordt uitgedrukt als een percentage, te berekenen door het aantal gezinnen met jongen (2e telronde) te delen door het aantal broedparen/territoria (1e telronde). Een BTS van boven de 65% geldt over het algemeen als nodig voor het in stand houden van de populatie grutto’s.

Bloeden

Het bloeden van bomen verwijst naar het uitstromen van sap na het snoeien. Dit gebeurt als de boom op het verkeerde moment wordt gesnoeid. Sterk bloeden kan de boom verzwakken waardoor deze vatbaarder is voor ziektes en mogelijk niet goed meer uitloopt.

ABC-bomen is de verzamelnaam van een aantal bomen die dit verschijnsel kennen: de Acer (esdoorn), Betula(berk) en Carpinus (haagbeuk). Ook de Juglans (notenboom) en de Vitis (druif) kunnen bloeden.

Door deze bomen alleen te snoeien wanneer ze volledig in het blad zitten, voorkom je bloeden. Hou wel rekening met de toegestane onderhoudsperiode in de pakketvoorwaarden.

Biotoop

Een duidelijk afgebakend gebied met specifieke kenmerken. Denk aan een bos, poel, grasland, boomgaard, etc.

Beheereis

ANLb-pakketten kennen beheereisen (ook wel beheeractiviteiten genoemd) en aanvullende beheervoorschriften. Dit geheel samen zijn de voorwaarden waar deelnemers ANLb aan moeten voldoen.

Beheereisen zijn daarbij specifieke subsidiabele activiteiten: ze vormen de basis voor de vergoeding van elk beheerpakket en bevatten de eisen waar RVO en de NVWA op controleren.

ANLb-leefgebied

Het ANLb gaat uit van een leefgebiedenbenadering. Dat wil zeggen dat de inzet erop is gericht om gebieden zo in te richten en te beheren, dat ze geschikt zijn als leefgebied voor een soort of groep van soorten.

 

Het ANLb onderscheidt drie soorten leefgebieden:

  • Leefgebied Open grasland voor weidevogels
  • Leefgebied Open akker voor akkervogels
  • Leefgebied Dooradering voor (soorten van) ecologische verbindingen

Afzetten

Afzetten van een beplanting betekent het op 20 – 30 centimeter boven de grond afzagen van bomen en struiken, zodat ze daarna opnieuw kunnen uitlopen. Afzetten hoort bij hakhoutbeheer.

(A)biotisch

De termen biotisch en abiotisch worden vaak gebruikt in de ecologie.

  • Biotische factoren verwijzen naar de interactie met verschillende plant- en diersoorten. Denk aan predatie of voedsel (zoals insecten of zaden).
  • Abiotische factoren omvat alle niet-levende omstandigheden, zoals PH-waarde, temperatuur, etc.

AAN-Landbouw en AAN-Landschap

AAN staat voor Agrarisch Areaal Nederland. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hanteert een zogenaamde AAN-laag in de beoordeling van ANLb-subsidies.

Deze kaartlaag kent een:

  • AAN-Landbouw: alles dat hierbinnen ligt wordt beschouwd als landbouwgrond
  • AAN-Landschap: hierbinnen vallen landschapselementen

Hunger gap

De hunger gap (honger kloof) is de periode in het vroege voorjaar, meestal tussen februari en april, waarin voedsel zoals insecten en zaden schaars is. Dit komt doordat de wintervoorraden zijn uitgeput, terwijl het nieuwe groeiseizoen (met nieuw voedsel) nog niet op gang is gekomen.